
Jurisprudentie
AN8819
Datum uitspraak2003-11-26
Datum gepubliceerd2003-11-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303265/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303265/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluiten van 3 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) respectievelijk aan [wederpartij sub 1] en aan [wederpartij sub 2] bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van hun woningen en het herstellen van de funderingen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2].
Bij besluiten van 15 mei 2003 heeft het college de door appellanten, met uitzondering van [appellant A] en door [partij A], [partij B] en [partij C] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, de besluiten van 3 oktober 2001 herroepen en de bouwvergunningen alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 28 maart 2003, verzonden op 9 april 2003, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) de door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Uitspraak
200303265/1.
Datum uitspraak: 26 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], [appellant D] en [appellant E], [appellant F] en [appellant G], [appellant H] en [appellant I] en [appellant J], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 28 maart 2003 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [wederpartij sub 2], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 3 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) respectievelijk aan [wederpartij sub 1] en aan [wederpartij sub 2] bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van hun woningen en het herstellen van de funderingen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2].
Bij besluiten van 15 mei 2003 heeft het college de door appellanten, met uitzondering van [appellant A] en door [partij A], [partij B] en [partij C] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, de besluiten van 3 oktober 2001 herroepen en de bouwvergunningen alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 28 maart 2003, verzonden op 9 april 2003, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) de door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 18 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 augustus 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 20 juni 2003 heeft [wederpartij sub 2] een reactie ingediend.
Bij brief van 25 juni 2003 heeft [wederpartij sub 1] eveneens een reactie ingediend.
Op 1 juli 2003 heeft het college met inachtneming van uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2003 opnieuw op de bezwaren van appellanten beslist. Het door appellanten tegen dit besluit bij de rechtbank ingediende beroepschrift is met toepassing van de artikelen 6:18, eerste lid en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, doorgezonden aan de Afdeling.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2003, waar [appellant A], [appellant H] en [appellant D] in persoon, bijgestaan door H.L.M. Hermans, gemachtigde, zijn verschenen. Tevens zijn [wederpartij sub 2], bijgestaan door mr. H.J. Kastein, gemachtigde, en [wederpartij sub 1], daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het in geding zijnde bouwplan betreft de bouw van een tweede verdieping met kap op de bestaande woningen met één verdieping en een plat dak aan de [locatie 1] en [locatie 2].
2.2. In hoger beroep is de vraag aan de orde of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college ten onrechte de bouwvergunning heeft geweigerd op de grond dat het bouwplan in strijd is met artikel 4, eerste lid, van de ter plaatse als bestemmingsplan geldende verordening van 9 januari 1935. Ingevolge deze bepaling moet, waar aan de straatzijden gesloten, half open of open bebouwing aanwezig is, dit karakter bij het bouwen, het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het uitbreiden van gebouwen worden bewaard.
2.3. Het betoog van appellanten dat het bouwplan in strijd is met deze bepaling omdat daardoor het stedenbouwkundig karakter van de bebouwing niet bewaard blijft, faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat ter plaatse sprake is van een gesloten gevelwand en dat door het aanbrengen van een extra bouwlaag het gesloten karakter van de bebouwing geen geweld wordt aangedaan, zodat het bouwplan in overeenstemming is met artikel 4, eerste lid, van de verordening. De Afdeling deelt niet de door appellanten voorgestane uitleg van deze bepaling dat het totale karakter van de bebouwing moet worden bewaard. Het gebruik van de bewoordingen “dit karakter” duidt immers op een beperktere betekenis. De rechtbank heeft dan ook op juiste gronden de geoordeeld dat het college de bouwvergunning ten onrechte gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet heeft geweigerd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Op 1 juli 2003 heeft het college conform de uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2003 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Bij dit besluit heeft het college de bezwaren van appellanten alsnog ongegrond verklaard en de besluiten van 3 oktober 2001 in stand gelaten.
2.6. Ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt het hoger beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
2.7. Nu uit het vorenstaande blijkt dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en appellanten anderszins geen gronden hebben aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de bouwvergunningen hadden moeten worden geweigerd, kan de beslissing op bezwaar van 1 juli 2003 in stand blijven.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van appellanten tegen het besluit van 1 juli 2003, kenmerk CS/bo/01/1130 e.a., ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2003
58-422.