
Jurisprudentie
AN8834
Datum uitspraak2003-11-26
Datum gepubliceerd2003-11-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302546/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302546/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas (hierna: het college) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) zoals dat gold tot 3 april 2000, aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 22 appartementen op het perceel plaatselijk bekend Plan Zijdewinde te Puttershoek (hierna: het perceel).
Uitspraak
200302546/1.
Datum uitspraak: 26 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F], allen wonend te [woonplaats], appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 28 februari 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas (hierna: het college) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) zoals dat gold tot 3 april 2000, aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 22 appartementen op het perceel plaatselijk bekend Plan Zijdewinde te Puttershoek (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft het college, voorzover hier van belang, het daartegen door [appellant A] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door de overige appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 26 juni 2001 herroepen en opnieuw met toepassing van artikel 19 van de WRO aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van 22 appartementen op het perceel.
Bij uitspraak van 28 februari 2003, verzonden op 5 maart 2003, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep van [appellant A] ongegrond verklaard, het beroep van de overige appellanten gegrond verklaard, en het besluit in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 20 mei 2003 en 25 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend. Bij brieven van 11 juni 2003 en 10 juli 2003 heeft [partij] een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2003, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door T. van Kralingen en L.H.G. van der Bom, ambtenaren der gemeente, en bijgestaan door mr. M.J. de Groot, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. Daar is ook gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep van [appellant A] is niet gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het college zijn bezwaar terecht niet ontvankelijk heeft verklaard. Bij het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het beroep van de overige appellanten (hierna: [appellant B] e.a.) is [appellant A] geen belanghebbende. [appellant A] dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep.
2.2. Het beroep van [appellant B] e.a. bij de rechtbank was uitsluitend gericht tegen de bestreden beslissing op bezwaar voorzover daarbij opnieuw vrijstelling en bouwvergunning was verleend. De rechtbank heeft dat beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre vernietigd. De herroeping van de eerder op 26 juni 2001 verleende bouwvergunning was niet in geschil en is dan ook in stand gebleven. De aangevallen uitspraak heeft tot gevolg dat het college bij de met inachtneming daarvan te nemen nieuwe beslissing op bezwaar opnieuw op de aanvraag om bouwvergunning dient te beslissen.
2.3. [appellant B] e.a. betogen in hoger beroep nog uitsluitend dat de rechtbank heeft miskend dat door de ontbinding van [vergunninghoudster] op 27 april 2001 de aanvrager van de bouwvergunning heeft opgehouden te bestaan waardoor de aanvraag om bouwvergunning was komen te vervallen, en daarop in het geheel niet meer kon worden beslist.
2.4. Anders dan door [partij] is betoogd, hebben [appellant B] e.a. belang bij de beoordeling van de juistheid van het oordeel van de rechtbank, aangezien dat oordeel van betekenis is voor de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar en de daarbij te nemen beslissing op de aanvraag om bouwvergunning. Het betoog van [appellant B] e.a. treft evenwel geen doel.
Weliswaar is [vergunninghoudster], blijkens notariƫle akte van 27 april 2001, op die datum ontbonden doordat een van de twee vennoten de v.o.f. heeft opgezegd, maar de vennoten zijn daarbij overeengekomen dat de overgebleven vennoot, [partij], de door de v.o.f. gedreven onderneming zal voortzetten en gerechtigd is om, zolang de huidige projecten van de v.o.f. nog niet zijn afgerond, de firmanaam van de v.o.f. te blijven voeren.
De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de vergunning niet is verleend aan een niet bestaande entiteit. Nu de aanvankelijk verleende vrijstelling en bouwvergunning bij de beslissing op bezwaar van 30 oktober 2001 zijn herroepen en de daarvan in de plaats gestelde beslissing door de rechtbank is vernietigd, dient [partij] als voortzettende vennoot van [vergunninghoudster] bij de wederom op de bouwaanvraag te nemen beslissing mede als aanvraagster te worden aangemerkt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant A] niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2003
71-398.