Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9156

Datum uitspraak2003-11-05
Datum gepubliceerd2004-04-29
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers147307/FARK 02-3304
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoekers hebben te behoeve van de minderjarige een verblijfsvergunning op grond van artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) aangevraagd. Op grond van artikel 3.71, eerste lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) wordt de aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Indien niet langs de geëigende weg conform de voorwaarde die is gesteld in artikel 28 van de Wet opneing buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) een kind uit het buitenland wordt meegenomen met het doel dit te adopteren, de procedure van de Vreemdelingenwet dient te worden gevolgd om tot legalisering van het verblij van de minderjarige in Nederland te komen.


Uitspraak

Rechtbank Utrecht BESCHIKKING van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van: [de man] en [de vrouw] , verzoekers, wonende te [woonplaats], procureur: mr. C.A.T. Philipsen. 1. Verder verloop van de procedure Op 12 maart 2003 heeft de rechtbank een eerdere beschikking gegeven tussen partijen. Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt verwezen naar die beschikking. De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadien ingekomen uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 19 maart 2003 betreffende de verblijfsvergunning. Naar aanleiding van voormelde uitspraak is de behandeling van het verzoek tot adoptie aangehouden totdat op het verzoek om een verblijfsvergunning voor [naam minderjarige] definitief is beslist. De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadien d.d. 6 augustus 2003 ter griffie van deze rechtbank ingekomen brief van mr. C.A. Goudsmit met bijlagen, waaronder een aanvulling op het verzoekschrift, de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 23 juni 2003 alsmede jurisprudentie. 2. Vaststaande feiten Hiervoor verwijst de rechtbank naar de op 12 maart 2003 gegeven beschikking. 3. Beoordeling van het verzochte Verzoekers hebben ten behoeve van de minderjarige [naam minderjarige] een verblijfsvergunning op grond van artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) aangevraagd. Op grond van artikel 3.71, eerste lid, Vreemdelingenbesluit (Vb)wordt de aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). [Naam minderjarige] beschikt niet over een mvv. In voormelde uitspraak van 19 maart 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 19 december 2002 van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, op 23 juni 2003 het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De vreemdelingenkamer heeft daartoe overwogen dat verzoekers met het kind terug kunnen keren naar Rusland, verzoekster [de vrouw] en het kind hebben immers de Russische nationaliteit, verzoeker [de man] heeft een bedrijf en huisvesting in Rusland, zodat alsnog een geldige machtiging tot voorlopig verblijf kan worden aangevraagd. Blijkens telefonische mededeling van mr. C.A. Goudsmit d.d. 1 oktober 2003 is tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Aldus staat in rechte vast dat er geen redenen zijn om ten behoeve van [naam minderjarige] niet vast te houden aan het mvv-vereiste. Van verzoekers en [naam minderjarige] mag verwacht worden dat zij (tijdelijk) terugkeren naar de Russische federatie om aldaar een mvv aan te vragen. Verzoekers hebben vervolgens een aanvulling op het verzoekschrift ingediend, inhoudende: I. De Nederlandse adoptie is in het belang van [naam minderjarige]. II. Aan alle voorwaarden BW is voldaan. III. De uitkomst van de verblijfsprocedure is niet relevant. De rechtbank overweegt ten aanzien van het sub I gestelde: de Nederlandse adoptie is in het belang van [naam minderjarige]. [Volledige naam minderjarige] (verder te noemen: [naam minderjarige]) is geboren op 24 februari 1997. Hij is dus 6 jaar oud. Voor een kind van zijn leeftijd is het gezin waarin het opgroeit vele malen belangrijker dan het land waarin dit gezinsverband wordt uitgeoefend. Nu er volgens de beschikbare gegevens een reële mogelijkheid is dat [naam minderjarige] met zijn ouders en zusje, althans met een van zijn ouders tijdelijk terugkeert naar Rusland om daar een mvv aan te vragen kan niet gezegd worden dat het belang van het kind vordert dat de adoptie thans moet worden uitgesproken met voorbijgaan aan het mvv-vereiste. II. Ten aanzien van het sub 2 gestelde: aan alle voorwaarden van het BW is voldaan. Dat aan de voor adoptie naar Nederlands recht in het BW gestelde voorwaarden is voldaan is reeds vastgesteld in genoemde tussenbeschikking van deze rechtbank van 12 maart 2003. III. Ten aan zien van het sub 3 gestelde: de uitkomst van de verblijfsprocedure is niet relevant. In genoemde tussenbeschikking van 12 maart 2003 is ook reeds overwogen dat, indien niet langs de geëigende weg conform de voorwaarde die is gesteld in artikel 28 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) een kind uit het buitenland wordt meegenomen met het doel dit te adopteren, de procedure van de Vreemdelingenwet dient te worden gevolgd om tot legalisering van het verblijf van de minderjarige in Nederland te komen. Deze procedure heeft voorshands niet tot legalisering van het verblijf van de minderjarige geleid. Indien de adoptie zou worden uitgesproken zou dat betekenen dat de procedure van de Vreemdelingenwet gepasseerd zou worden. De rechtbank acht dit in beginsel onjuist. Onderzocht moet worden of artikel 3 van het internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), inhoudende dat het belang van het kind de eerste overweging is, in dit geval noopt tot het terzijde stellen van de procedure van de Vw. Vast staat dat staten de bevoegdheid hebben tot het voeren van een immigratiebeleid en dat het Nederlandse immigratiebeleid op zichzelf niet in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) noch met het IVRK. De vreemdelingenkamer heeft de manier waarop de minderjarige het land is binnengekomen getoetst aan deze bepalingen en vastgesteld dat [naam minderjarige] de normale procedure van het aanvragen van een mvv in het land van herkomst dient te doorlopen om een verblijfsvergunning te verkrijgen. Nu verzoekers tot op heden geen poging hebben ondernomen om volgens de Nederlandse regels een verblijfsvergunning voor [naam minderjarige] aan te vragen zijn er vooralsnog geen redenen om deze regels opzij te zetten door thans de adoptie uit te spreken. De rechtbank wijst er daarbij tevens op dat in dit geval geen sprake is van een onmogelijkheid om een verblijfsvergunning voor [naam minderjarige] te verkrijgen. De stelling van verzoekers dat de Nederlandse rechter diverse malen de adoptie heeft uitgesproken zonder naar de verblijfsrechtelijke kant van de zaak te kijken maakt dit niet anders. Het verzoek tot adoptie wordt daarom afgewezen. 4. Beslissing De rechtbank: wijst af het verzoek tot adoptie van de minderjarige [volledige naam minderjarige], geboren op 24 februari 1997 te St. Petersburg, Russische Federatie. Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Quik-Schuijt, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. M.C.M. van Laar en I.M.J. Hilhorst-Hagen, kinderrechters, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. van Prooijen-van Eeden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2003. wg griffier wg rechter