Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9451

Datum uitspraak2003-09-10
Datum gepubliceerd2003-12-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers03/01168
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onroerende-zaakbelastingen, WOZ-waarde en art. 241 Gemeentewet. De WOZ-waarde van het object staat nog niet onherroepelijk vast, maar verweerder heeft al uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de aanslag ozb. Daarom vernietigt het Hof die uitspraak op bezwaar.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Elfde Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Purmerend, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is op 20 februari 2003 ter griffie een beroepschrift ingekomen, aangevuld met een stuk, eveneens met dagtekening 20 februari 2003, dat op 14 maart 2003 ter griffie is ingekomen. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 21 februari 2003, betreffende twee ten name van belanghebbende opgelegde - op één aanslagbiljet met nummer 010101 verenigde - aanslagen onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2001. Het beroepschrift strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot handhaving van de bestreden uitspraak. Ter zitting van 9 juli 2003 zijn verschenen belanghebbende en, namens verweerder, (…). Het Hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 23 juli 2003. Het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak is op 29 juli 2003 aan partijen verzonden. Ter griffie is van belanghebbende op 30 juli 2003 het verzoek ontvangen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. Het ter zake verschuldigde griffierecht (€ 43,50) is tijdig voldaan. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak a-weg 18 te Purmerend (hierna: het object). 2.2. De zogenoemde WOZ-waarde van het object voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 is bij beschikking vastgesteld. Tegen die beschikking heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep bij het Hof heeft ingesteld. Het Hof heeft op 2 januari 2003 uitspraak gedaan. Tegen die uitspraak heeft belanghebbende cassatieberoep aangetekend. Op de dag van het onderzoek ter zitting in de onderhavige zaak had de Hoge Raad nog geen uitspraak gedaan in de genoemde WOZ-procedure. 2.3. Met betrekking tot het object zijn aan belanghebbende voor het jaar 2001 twee aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen, beide gedagtekend 28 februari 2001, opgelegd: één omdat belanghebbende gebruiker van het object is en één omdat hij daarvan zakelijk gerechtigde is. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is belanghebbende in beroep gekomen. 3. Geschil In geschil is, aldus heeft belanghebbende ter zitting gesteld, de waarde van het object op grond waarvan de twee aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen zijn vastgesteld. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de onroerende-zaakbelasting geheven wordt op basis van de WOZ-waarde van het object die na de uitspraak van het Hof is komen vast te staan en dat, indien nodig, de aanslagen ambtshalve zullen worden verminderd na de uitspraak van de Hoge Raad. 5.2. Artikel 241 van de Gemeentewet luidt als volgt: "Indien bezwaar wordt gemaakt zowel tegen een belastingaanslag in de onroerende-zaakbelastingen als tegen een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking welke ten grondslag heeft gelegen aan die belastingaanslag, vangt, ingeval feiten en omstandigheden in het geding zijn die van belang zijn zowel voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen als voor de vaststelling van de waarde op de voet van genoemd hoofdstuk IV, de termijn waarbinnen de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar uitspraak doet op het eerstbedoelde bezwaar aan, in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet, op het tijdstip waarop de op de voet van genoemd hoofdstuk IV gegeven beschikking onherroepelijk is komen vast te staan." 5.3. Artikel 241 van de Gemeentewet strekt ertoe te voorkomen dat, ingeval feiten en omstandigheden in het geding zijn die van belang zijn zowel voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen als voor de vaststelling van de waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken ("Wet WOZ"), daarover afzonderlijke procedures bij de belastingrechter worden gevoerd. In overeenstemming met die strekking moet artikel 241 van de Gemeentewet aldus worden uitgelegd dat ingeval zowel bezwaar is gemaakt tegen een op de voet van hoofdstuk IV Wet WOZ gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde van een onroerende zaak als tegen een belastingaanslag in de onroerende-zaakbelastingen betreffende die onroerende zaak, waaraan die beschikking ten grondslag ligt, op het laatstbedoelde bezwaar eerst uitspraak mag worden gedaan nadat de op de voet van genoemd hoofdstuk IV van de Wet WOZ gegeven beschikking onherroepelijk is komen vast te staan. Hierbij verdient opmerking dat aan artikel 241 van de Gemeentewet geen betekenis toekomt in de gevallen waarin op vorenbedoelde bezwaren in één geschrift uitspraak kan worden gedaan en van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. In die gevallen doet de situatie die artikel 241 van de Gemeentewet wil voorkomen (afzonderlijke procedures bij de belastingrechter over dezelfde vraag) zich niet voor. 5.4. Gelet op het vorenoverwogene komt het Hof tot de conclusie dat verweerder nog geen uitspraak op het bezwaar tegen de onderhavige aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen had mogen doen. De WOZ-waarde van het object staat immers nog niet onherroepelijk vast. Daarom zal het Hof de bestreden uitspraak vernietigen. 6. Proceskosten Gelet op de verklaring van belanghebbende ter zitting dat hij geen aanspraak maakt op vergoeding van proceskosten, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Hof - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraak; - verstaat dat verweerder uitspraak doet op het bezwaar tegen de onderhavige aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen nadat de waarde, vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, van de onroerende zaak a-weg 18 te Purmerend voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 onherroepelijk is komen vast te staan; en - gelast de gemeente Purmerend het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 31 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld op 10 september 2003 door mr. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier, ter vervanging van de voornoemde mondelinge uitspraak. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener; b) de dagtekening; c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d) de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.