Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9477

Datum uitspraak2003-11-17
Datum gepubliceerd2003-12-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers57111 / KG ZA 03-263
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ingevolge de Wet op de expertisecentra hebben ouders bij toekenning van een leerlinggebonden budget de keuze om hun kinderen aan te melden bij het regulier onderwijs of het speciaal onderwijs. Uit deze wetsbepaling vloeit evenwel geen verplichting voort voor de school om dergelijke kinderen toe te laten. De beslissing over de toelating van leerlingen ligt krachtens het op art. 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs rustende Inrichtingsbesluit W.V.O. bij het bevoegd gezag van de school. Bij die beslissing dient het bevoegd gezag zich te houden aan de in dat besluit neergelegde voorwaarden doch voor het overige komt het bevoegd gezag vrijheid toe bij het door hem vast te stellen toelatingsbeleid. Een dergelijke beslissing kan door de burgerlijke rechter slechts marginaal worden getoetst. In het onderhavige geval kon het bevoegd gezag op basis van de overgelegde schriftelijke informatie en ingewonnen adviezen van onafhankelijke deskundigen in redelijkheid tot het besluit komen de beide kinderen niet tot zijn school toe te laten. De vordering tot toelating van de beide kinderen tot de school is derhalve afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN SECTOR CIVIEL VOORZIENINGENRECHTER Kort-gedingnummer: 57111 / KG ZA 03-263 vonnis van : 17 november 2003 Vonnis in kort geding in de zaak van: 1. [eiser A], en diens echtgenote 2. [Eiser B. ], beiden wonende te [plaats], eisers in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [Kind 1] en [Kind 2], procureur: mr. A.J. Zeyl, advocaat: mr. S.M.M. Teklenburg te Eindhoven, tegen: de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid VERENIGING CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS TE ZUTPHEN, gevestigd te Zutphen, gedaagde, gemachtigde: mr. A. de Vries te Voorburg. Partijen worden hierna mede de ouders en de school genoemd. 1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE De ouders hebben onder overlegging van producties de school op 18 september 2003 gedagvaard tegen de openbare zitting van 24 september 2003. Ter zitting heeft de school onder overlegging van producties geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van de ouders in de proceskosten. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnota's mondeling toegelicht, waarna de mondelinge behandeling is aangehouden tot 3 november 2003. Tijdens laatstgemelde zitting zijn twee informanten gehoord en hebben partijen hun standpunten - de ouders aan de hand van een pleitnota - nader toegelicht, waarna zij vonnis hebben gevraagd. 2. VASTSTAANDE FEITEN De volgende feiten zullen in dit kort geding als tussen partijen voorlopig vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen, voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. 2.1 De ouders hebben medio 2001 hun beide kinde[Kind 1]Kind 1] en [Kind 2] (hierna mede te noemen: [Kind 1] en [kind 2]) aangemeld bij de VSO/ZMOK school voor speciaal onderwijs Klein Borculo (hierna mede te noemen: Klein Borculo) vanwege ernstige problemen op de reguliere basisschool. 2.2 [Kind 1] en [kind 2] zijn leerlingen met een cluster 4 problematiek (psychische problemen, gedrags- of ontwikkelingsstoornissen, in samenhang met cognitieve en/of fysieke/somatische problemen) in de zin van artikel 2 lid 4 van de Wet op de expertisecentra. 2.3 Het verslag van het Eindonderzoek van Klein Borculo d.d. 12 maart 2002 ten aanzien van [Kind 1], opgemaakt door drs. L.M.T.Dronkert, GZ-psycholoog, houdt - voor zover hier van belang - het volgende in: "(…) ADVIES: (…) Op grond van het bovenstaande wille we [Kind 1] adviseren zijn opleiding voort te zetten op de VSO "Klein Borculo" en wel in de VMBO-richting. (…)". 2.4 Het Psychologisch Diagnostisch Eindonderzoek van Klein Borculo d.d. 10 april 2003 ten aanzien van [kind 2], opgemaakt door drs. L.M.Th. Dronkert, GZ-psycholoog, houdt - voor zover hier van belang - het volgende in: "(…) CONCLUSIE/ADVIES (…) Wij adviseren gezien de bevindingen [kind 2] te plaatsen in de 1e klas van het VMBO kader/theoretisch gerichte leerweg binnen de VSO "Klein Borculo". (…)". 2.5 In maart 2002 hebben de ouders [Kind 1] en [kind 2] bij de school aangemeld, respectievelijk voor klas 2 vmbo/havo en voor een sportklas 1, eveneens niveau vmbo/havo. De school heeft deze aanmeldingen niet in behandeling genomen. 2.6 Bij brief van 4 september 2003 heeft de school - voor zover hier van belang - het volgende bericht aan de ouders: "(…) In het door u gevoerde gesprek met mw [mevrouw A] en de heren [Heren B. en C. ] is u nogmaals uitgelegd dat uw zonen [Kind 1] en [kind 2] niet voldoen aan onze toelatingscriteria (waaronder een positief plaatsingsadvies van de afleverende school) en dus niet aangemeld kunnen worden aan onze school. (…)". 2.7 [Kind 1] en [kind 2] volgen sedert de aanvang van het schooljaar 2003/2004 geen onderwijs aan een reguliere onderwijsinstelling doch volgen beperkt onderwijs aan het instituut Berkel-B. Zij staan nog wel ingeschreven als leerling bij Klein Borculo. 2.8 Bij afzonderlijke beschikkingen van 9 oktober 2003 heeft de Commissie voor Indicatiestelling, Regionaal Expertisecentrum Oost Nederland te Zwolle besloten dat [Kind 1] en [kind 2] in aanmerking komen voor een leerlinggebonden budget of vanaf 30 september 2003 voor toelating tot het speciaal onderwijs voor cluster 4 scholen. 2.9 Op 22 oktober 2003 heeft de toelatingscommissie van de school gesproken met de ouders, bijgestaan door hun advocaat. Tijdens dit gesprek zijn de cluster 4 indicaties overgelegd en is gesproken over de onderwijskundige rapporten en de CBCL-vragenlijsten aangaande [Kind 1] en [kind 2]. Tevens was bij dat gesprek als toehoorder aanwezig G. Uneken, onderwijsconsulent. Met instemming van de ouders heeft de toelatingscommissie vorenbedoelde rapporten en vragenlijsten voorgelegd aan twee externe deskundigen. 2.10 De afzonderlijke en ongedateerde rapportage van drs. D.J. Bartels, GZ-psycholoog bij AOB Compaz te Deventer, houdt - voor zover hier van belang - het volgende in: met betrekking tot [Kind 1] "(…) Conclusie Afgaande op de dossiergegevens, lijkt de aard van de problematiek bij [Kind 1] voornamelijk internaliserend (naar binnen gericht). Hij lijkt tamelijk veel psychische problemen te hebben waarmee hij geneigd is zich af te sluiten. Hij lijkt door zijn problemen wat onvoorspelbaar te kunnen reageren, zeker als de druk opgevoerd wordt doordat hij op een nieuwe school komt met grote groepen en veel drukte. Het tempo van de lessen kan problemen geven in verband met (schrijf)motoriek. Hij heeft een kleine groep nodig, zodat hij veel persoonlijke aandacht kan krijgen en docenten de vinger aan de pols kunnen houden. Te denken valt aan twee maal per dag een gesprekje. Dit moet ook weer niet te nadrukkelijk of mechanistisch gebeuren zodat een flink improvisatievermogen van de docenten wordt vereist. De op het Baudartius College te bieden zorg lijkt niet verder te kunnen gaan dan één keer per week een persoonlijk gesprek. Advies Plaatsing in het reguliere onderwijs met vergaande handelingsaanwijzingen lijkt niet mogelijk. Gezien de aard van de problematiek bij [Kind 1] lijkt Oscar (voorheen De Moerbosch) wellicht een goede optie. (…)". met betrekking tot [kind 2] "(…) Conclusie Op basis van de beschikbare gegevens lijkt de aard van de problematiek bij [kind 2] een mengvorm te zijn van neuro-biologische problemen (ADHD, PDD-Nos) en sociaal-emotionele problemen (o.a. geslotenheid, moeite samen te werken, conflicten met anderen, niet goed omgaan met tegenslag). In kleine stapjes en met veel geduld en inzet van ouders en docenten zal hij vorderingen kunnen maken. Hij heeft zeer veel extra aandacht nodig in de leersituatie: omgaan met regels, hanteren van conflicten en tegenslag etc. In vrije situaties, zoals die in een grote klas binnen en buiten de lessen kan ontstaan dient hij extra begeleid te worden. Dit zal dagelijks het geval moeten zijn. De op het Baudartius Colleges te bieden zorg, ook met ambulante begeleiding lijkt (voorlopig) daarin niet toereikend. Advies [kind 2] lijkt momenteel (nog) niet gebaat bij plaatsing in regulier onderwijs. Voortzetting van het Zmok is aan te bevelen. Bij gunstige persoonlijkheidsontwikkeling is het misschien mogelijk dat hij later het reguliere onderwijs met succes kan volgen. (…)". 2.11 De afzonderlijke rapportage d.d. 26 oktober 2003 van F. Meijer, directeur Rentray - Suringarschool, school voor VSO ZMOK te Eefde, houdt - voor zover hier van belang - het volgende in: met betrekking tot [Kind 1] "(…) Leervermogen: (…) Werkhouding: (…) Persoonlijkheidskenmerken: (…) Diversen: Bij [Kind 1] is ADHD geconstateerd. Ook is er sprake van psychiatrische problematiek. De ouders onderkennen de problemen van [Kind 1]. Dit blijkt vooral uit de resultaten van een vragenlijst die zij hebben ingevuld. In het dossier wordt ook gesproken van autistivorm gedrag. Advies: Uit bovenstaande constateringen is naar mijn mening speciaal onderwijs in cluster 4 voor [Kind 1] de beste vorm van onderwijs. (…)". Met betrekking tot [kind 2] "(…) Leervermogen: (…) Werkhouding; (…) Persoonlijkheidskenmerken: (…) Diversen: Er is sprake van seksuele obsessies. [kind 2] maakt op de ouders en de leerkrachten een depressieve indruk. Ook geven zij aan dat hij ongelukkig is. ADHD is geïndiceerd. Bovendien is er sprake van PDD NOS. De ouders geven aan dat [kind 2] veelvuldig last heeft van nachtmerries. [kind 2] voelt zichzelf bedreigd. Hij vindt dat zijn jeugd verknald is en heeft last van schuldgevoel. Ook is er sprake van wantrouwen naar zijn omgeving. Hij blijkt geen contacten met leeftijdsgenoten te onderhouden. Advies: [kind 2] heeft behoefte aan rust, structuur en een school met kleine klassen, waar hij veel aandacht kan krijgen en waar tijd en begrip is voor zijn lage frustratietolerantie en ruimte voor sociale vaardigheidstrainingen. Ik adviseer stellig een school met cluster 4 onderwijs. (…)". 2.12 Bij afzonderlijke besluiten van 29 oktober 2003 heeft het bevoegd gezag van de school besloten [Kind 1] en [kind 2] niet toe te laten tot de school. 2.13 Op 23 september 2003 heeft de kantonrechter te Zutphen aan de ouders machtiging verleend om als wettelijke vertegenwoordigers van [Kind 1] en [kind 2] in de onderhavige procedure als eisers q.q. in rechte op te treden. 3. DE VORDERING, DE GRONDEN EN HET VERWEER 3.1 De ouders vorderen dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal bepalen, dat de school [Kind 1] en [kind 2] [naam] binnen twee dagen na dit vonnis als leerling toe moet laten tot haar onderwijsinstelling, zulks onder verbeurte van een dwangsom van EUR € 500,00 per kind per dag dat de school in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, en tevens de school zal veroordelen in de kosten van deze procedure. 3.2 Aan deze vordering hebben de ouders tegen de achtergrond van de vaststaande feiten het volgende ten grondslag gelegd. De school handelt jegens hen onrechtmatig door in strijd met het Besluit leerlinggebonden financiering [Kind 1] en [kind 2] ondanks een positieve beschikking van de Commissie voor Indicatiestelling niet toe te laten tot haar onderwijsinstelling. Voorts handelt de school onrechtmatig door in strijd met de Wet op het voortgezet onderwijs geen schriftelijk toelatingsbeleid te hebben geformuleerd. Tenslotte heeft de school onrechtmatig gehandeld doordat de school bij het nemen van de afwijzende besluiten van 29 oktober 2003 zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat de in die besluiten genoemde gronden die beslissingen niet kunnen dragen. 3.3 De school heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop zo nodig in het hierna volgende zal worden ingegaan. 4. DE BEOORDELING 4.1 Ter ondersteuning van de stelling dat de school onrechtmatig handelt door [Kind 1] en [kind 2] niet toe te laten tot haar onderwijsinstelling, hebben de ouders aangevoerd, dat het Besluit leerlinggebonden financiering ouders de keuzemogelijkheid biedt om hun kinderen in het voortgezet speciaal onderwijs dan wel het reguliere onderwijs te plaatsen indien voldaan is aan de voorwaarde dat door de Commissie voor Indicatiestelling een positieve beschikking is afgegeven. Nu aan deze voorwaarde is voldaan, is de school verplicht om de beide kinderen te accepteren. 4.2 In deze stelling kunnen de ouders niet worden gevolgd. Krachtens het op artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs rustende Inrichtingsbesluit W.V.O. beslist het bevoegd gezag over de toelating van leerlingen. Bij die beslissing dient het bevoegd gezag zich weliswaar te houden aan de in dat besluit neergelegde voorwaarden doch voor het overige komt het bevoegd gezag vrijheid toe bij het door hem vast te stellen toelatingsbeleid. Voor een op de school rustende toelatingsverplichting als door de ouders betoogd, valt noch in enige wetsbepaling noch in de wetsgeschiedenis steun te vinden, zodat deze stelling van de ouders moet worden verworpen. 4.3 De enkele omstandigheid, dat het door het bevoegd gezag van de school gehanteerde toelatingsbeleid ondanks de wettelijke verplichting daartoe tot op heden niet schriftelijk is vastgelegd, maakt de beslissingen om [Kind 1] en [kind 2] niet toe te laten tot de onderwijsinstelling op zich niet onrechtmatig. Daartoe zou nodig zijn, dat het bevoegd gezag bij het nemen van die beslissingen zou hebben gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dienaangaande hebben de ouders aangevoerd, dat de school bij het nemen van de afwijzende besluiten van 29 oktober 2003 zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat de in die besluiten genoemde gronden die beslissingen niet kunnen dragen. 4.4 Zoals hiervoor onder 4.2 overwogen komt het bevoegd gezag van de school beleidsvrijheid toe op het gebied van het toelatingsbeleid. Dit impliceert, dat dit beleid en de daarop gebaseerde beslissingen van 29 oktober 2003 slechts marginaal kunnen worden getoetst. 4.5 Met betrekking tot het door haar gehanteerde toelatingsbeleid van leerlingen met een cluster 4 indicatie heeft de school onweersproken gesteld, dat in beginsel slechts kinderen worden toegelaten bij een positief advies van de speciale school waarvan de leerling afkomstig is, maar dat het feitelijk beleid zodanig is dat met inachtneming daarvan een verantwoorde afweging wordt gemaakt. Naast een vaststaande procedure zijn de inhoudelijke afwegingsaspecten onder meer: a. de mate waarin de leerling kan functioneren in reguliere klassen (28 leerlingen); b. de mate waarin de leerling zelfstandig alsook in samenwerking met andere kinderen kan werken; c. de zwaarte van de handicap; d. de grenzen in de zorg waarmee de school te maken heeft. 4.6 Tussen partijen staat vast, dat de toelatingscommissie van de school heeft gesproken met de ouders, bijgestaan door hun advocaat, kennis heeft genomen van de ten aanzien van [Kind 1] en [kind 2] overgelegde onderwijskundige rapporten en CBCL-vragenlijsten, advies heeft ingewonnen van twee externe deskundigen, die onafhankelijk van elkaar hun advies hebben gegeven en tevens contact heeft gehad met drs. L.M.Th. Dronkert, GZ-psycholoog verbonden aan de scholengemeenschap Klein Borculo, school voor VSO-ZMOK, de school waar [Kind 1] en [kind 2] het laatst onderwijs hebben genoten. 4.7 Op basis van de verkregen informatie en de adviezen van deskundigen - zoals hiervoor onder 2.10 en 2.11 weergegeven - heeft het bevoegd gezag van de school besloten [Kind 1] en [kind 2] niet toe te laten tot de onderwijsinstelling. Blijkens de inhoud van die besluiten heeft het bevoegd gezag daaraan ten grondslag gelegd: "De reden hiervoor is dat onze zorgstructuur en het daarbij passende pedagogische klimaat, onvoldoende basis bieden om [Kind 1]/[kind 2] adequaat op te vangen c.q. ontwikkeling te bieden. De eventuele inzet van extra financiële middelen en ambulante begeleiding ("de rugzak") zijn in het specifieke geval van [Kind 1]/[kind 2] niet voldoende om hem díe hulp en zorg te bieden die hij nodig heeft. Zoals ook aangegeven in de diverse rapportages is [Kind 1]/[kind 2] vooral gebaat bij het krijgen van onderwijs in een kleine groep waarbij hij veel persoonlijke aandacht krijgt." 4.8 De ouders hebben weliswaar aangevoerd, dat de onderwijskundige rapporten onwaarheden bevatten, vaag zijn en innerlijke tegenstrijdigheden bevatten doch zij hebben nagelaten deze stelling feitelijk te onderbouwen. Ook is door de ouders niet gesteld en evenmin is op andere wijze gebleken, dat de door hen gepretendeerde onwaarheden, vaagheden en innerlijke tegenstrijdigheden van doorslaggevende betekenis zijn geweest op de genomen afwijzende besluiten. De inhoud en strekking van alle overgelegde schriftelijke informatie en adviezen is van zodanige gelijke aard, dat de school in redelijkheid heeft kunnen beslissen als hiervoor sub 4.7 weergegeven. De verklaring van de informant [Naam D] doet daaraan niet af. 4.9 Gelet op het vorenstaande behoort de vordering van de ouders te worden afgewezen, met hun veroordeling in de proceskosten. 5. BESLISSING De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding: 1. wijst de vordering af; 2. veroordeelt de ouders in de kosten van het geding die voor zover gevallen aan de zijde van de school tot op deze uitspraak worden begroot op EUR 205,00 wegens verschotten en EUR 703,36 wegens salaris gemachtigde; 3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mr. J.J. van Oostveen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2003 in tegenwoordigheid van Chr.D.W. van Meurs.