Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9542

Datum uitspraak2003-10-22
Datum gepubliceerd2003-12-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-02/02057
Statusgepubliceerd


Indicatie

Parkeerbelasting. Ontvankelijkheid bezwaar; tijdig na toezending duplicaat in bezwaar gekomen. Ambtshalve onderzoek van het Hof naar de vraag of de wettelijk voorgeschreven bekendmaking is geschied. Doordat slechts is gesteld dat het besluit ter inzage ligt is niet voldaan aan het bekendmakingsvereiste. Aan het besluit waarin de betreffende straat is aangewezen als plaats waar tegen betaling mag worden geparkeerd, wordt verbindende kracht ontzegd.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE derde enkelvoudige belastingkamer 22 oktober 2003 nummer BK-02/02057 PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 oktober 2003, gehouden te Middelburg. Aldaar is verschenen mevrouw P namens de Inspecteur. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 28 augustus 2003 aan belanghebbende op het adres a-straat te Z, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens het register van aangetekende zendingen van de TPG Post is de vorenbedoelde brief op 29 augustus 2003 verzonden. Beslissing Het Gerechtshof: - verklaart het beroep gegrond, - vernietigt de uitspraak waarvan beroep, - verklaart belanghebbende ontvankelijk in bezwaar, - vernietigt de naheffingsaanslag, en - gelast de gemeente Veere het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 euro aan belanghebbende te vergoeden. Gronden 1. Op 6 mei 2001 om 13.34 uur stond het voertuig van belanghebbende, een Mercedes Benz met het kenteken NN-00-NN, op de b-straat te Domburg geparkeerd bij een parkeerplaats waarop betaald parkeren van toepassing is, terwijl niet zichtbaar aan de verplichting tot betaling was voldaan. Ter zake van dat feit is aan belanghebbende de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van ƒ 86,50, bestaande uit ƒ 2,50 aan enkelvoudige belasting en ƒ 84 aan kosten ter zake van het opleggen van die aanslag. Met dagtekening 20 december 2001 is aan belanghebbende een duplicaat van het aanslagbiljet toegezonden. Bij brief van 10 januari 2002 heeft belanghebbende tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is op 17 januari 2002 bij de Inspecteur ingekomen. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. 2. In beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat hij met de brief van 20 december 2001 voor het eerst kennis heeft gekregen van de naheffingsaanslag en dat hij op 6 mei 2001 geen aanslagbiljet op zijn auto heeft aangetroffen. Verder stelt hij dat hij binnen zes weken na de brief van 20 december 2001 in beroep is gekomen. Daarmee heeft belanghebbende kennelijk bedoeld te stellen dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in bezwaar. 3. Indien op de voet van het bepaalde in artikel 234, lid 8, van de Gemeentewet voor de uitreiking van het aanslagbiljet is volstaan met het aanbrengen van het aanslagbiljet op of aan het voertuig, moet worden aangenomen dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aanvangt met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet. Indien niet vaststaat dat het aanslagbiljet op deze wijze is uitgereikt, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar eerst aan op de dag na dagtekening van een 'duplicaat' van het aanslagbiljet waarin naast het daarin reeds vermelde kenteken van het voertuig ook de naam en het adres van de belastingschuldige zijn vermeld, aan de hand waarvan kan worden geconstateerd of het 'duplicaat' op de juiste wijze is verzonden (HR 14 juli 2000, nr. 34 578, BNB 2000/284). Nu de Inspecteur omtrent de uitreiking van het aanslagbiljet niets heeft gesteld, moet, gelet op hetgeen belanghebbende als in 2 vermeld heeft aangevoerd, in dit geding ervan worden uitgegaan dat niet is komen vast te staan dat het aanslagbiljet op voormelde wijze is uitgereikt. Nu belanghebbende tijdig na de toezending van het duplicaat in bezwaar is gekomen, volgt uit het vorenstaande dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in bezwaar. 4. In zijn openbare vergadering van 4 november 1999 heeft de raad van de gemeente Veere vastgesteld de Verordening parkeerbelastingen 2000 (hierna: de Verordening). De Verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2000. Eveneens op 4 november 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van die gemeente een besluit genomen als bedoeld in artikel 7 van de Verordening tot aanwijzing van de plaatsen en het tijdstip waarop tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd (hierna: het Besluit). In artikel II van het Besluit is bepaald dat het in werking treedt op 1 januari 2000. In artikel III is, voor zover hier van belang, bepaald dat de voorgaande besluiten omtrent de plaatsen en de werkingsduur van de parkeermeters en parkeerautomaten vervallen. Voorts is in artikel IV van het Besluit bepaald dat dit bekend wordt gemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 139 van de Gemeentewet. 4. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de rechter ambtshalve dient te onderzoeken of de wettelijk voorgeschreven bekendmaking is geschied en dat bij het ontbreken daarvan geen sprake is van een verbindende regeling. Nu omtrent de bekendmaking van het Besluit slechts is gesteld dat dit bij de Verordening ter inzage ligt, is niet voldaan aan het bekendmakingvereiste van artikel 139 van de Gemeentewet. Aan het Besluit, waarin de b-straat te Domburg is aangewezen als plaats waar tegen betaling van belasting mag worden geparkeerd van maandag tot en met zondag van 9.00 tot 20.00 uur, dient dan ook verbindende kracht te worden ontzegd. Nu bij artikel 12 van de Verordening de Verordening parkeerbelastingen 1999 met ingang van 1 januari 2000 is ingetrokken, is aan de daarop gebaseerde besluiten de rechtsgrond komen te ontvallen. Ten tijde van het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag ontbrak derhalve een zogenoemd aanwijzingsbesluit. Zonder dat aanwijzingsbesluit kan het belastbare feit van artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening zich niet voordoen. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag moet de onderhavige naheffingsaanslag worden vernietigd. 5. Geheel ten overvloede merkt het Hof nog op dat aan belanghebbende ten onrechte meer dan het in artikel 9, lid 1, van de Verordening vastgestelde bedrag van ƒ 82 aan kosten in rekening is gebracht. 6. Nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende dergelijke kosten heeft gemaakt, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Wel dient de gemeente aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te vergoeden. 7. Uit al het vorenstaande volgt dat moet worden beslist als voormeld. Deze uitspraak is vastgesteld op 22 oktober 2003 door mr. Tijnagel en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Bergman. (Bergman) (Tijnagel) aangetekend aan partijen verzonden: Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt. ?? nummer BK-02/02057 blz. 4/4