Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9567

Datum uitspraak2003-12-05
Datum gepubliceerd2003-12-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers39241
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nr. 39.241 5 december 2003 whk gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 september 2002, nr. P01/2425, betreffende na te melden aan hem in rekening gebrachte kosten van vervolging. 1.Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof...


Uitspraak

Nr. 39.241 5 december 2003 whk gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 september 2002, nr. P01/2425, betreffende na te melden aan hem in rekening gebrachte kosten van vervolging. 1.Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is ter zake van de betekening van dwangbevelen tot betaling van hem opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1996 en 1997 en de voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1998 en 1999 alsmede naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de tijdvakken 1996 tot en met 1999 door de belastingdeurwaarder op 5 april 2001 een bedrag van ƒ 15.000 aan kosten in rekening gebracht, welk bedrag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard en de bestreden uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.F.M. Vink, advocaat te Amsterdam. 3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De belastingdeurwaarder heeft op 2 april 2001 de onder 1 vermelde aanslagen achtergelaten op het door belanghebbende opgegeven correspondentieadres. Belanghebbende staat niet ingeschreven in de Gemeentelijke Bevolkingsadministratie in Nederland. De aanslagen waren op grond van artikel 10, lid 1, aanhef en letter b, en artikel 15 van de Invorderingswet 1990 dadelijk en ineens invorderbaar. Voorts zijn op 2 april 2001 aan belanghebbende dwangbevelen betekend door van de akten afschrift te laten aan het parket van de Officier van Justitie in het Arrondissement Haarlem. Het arrondissementsparket heeft de afschriften van de akten/dwangbevelen vervolgens aan belanghebbende doen toekomen door deze per post te verzenden aan zijn correspondentieadres. Van de betekening van de akten/dwangbevelen is in het Haarlems Dagblad van 3 april 2001 aankondiging gedaan als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 7, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op 5 april 2001 waren de aanslagen nog niet betaald. De Ontvanger heeft vervolgens bij beschikking van 5 april 2001 aan belanghebbende vervolgingskosten tot een bedrag van f 15.000 in rekening gebracht. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld - kort samengevat - dat van belanghebbende in een geval als het onderhavige, waarin belanghebbende volstaat met het opgeven van een correspondentieadres aan de belastingdienst, mag worden verwacht - zeker nu hij klaarblijkelijk in Nederland verblijft - dat hij zijn zaken zo regelt dat hij tijdig kennis kan nemen van stukken die door of namens de belastingdienst aan dat adres worden verzonden. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de Ontvanger aan belanghebbende een voldoende termijn heeft gegund om zijn belastingschuld te voldoen, nu hij eerst bij beschikking van 5 april 2001 aan belanghebbende vervolgingskosten in rekening heeft gebracht. 3.3. Het middel betoogt dat belanghebbende geen kosten van vervolging is verschuldigd, omdat belanghebbende op het moment van de betekening van de dwangbevelen geen kennis had of had kunnen nemen van de belastingschuld. Het middel faalt. De kosten van vervolging kunnen een belastingplichtige alleen in rekening worden gebracht indien hij in de gelegenheid is geweest om van zijn belastingschuld kennis te nemen en deze te voldoen. Uit de Kostenwet invordering rijksbelastingen vloeit niet voort dat voor het antwoord op de vraag of de kosten van vervolging terecht in rekening zijn gebracht, bepalend is of de belastingplichtige ook reeds vóór de betekening van de dwangbevelen in staat is geweest om kennis te nemen van de hem opgelegde aanslagen en zijn belastingschulden te voldoen. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2003.