Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9582

Datum uitspraak2000-07-11
Datum gepubliceerd2003-12-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers0032/99
Statusgepubliceerd
SectorDouanekamer


Indicatie

De douanewaarde is met toepassing van artikel 29 van het CDW de transactiewaarde van de goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht. Ingevolge artikel 33, letter e, CDW maken inkoopcommissies geen deel uit van de douanewaarde, op voorwaarde dat zij van de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn te onderscheiden. Aan de orde is de vraag of de in casu betaalde vergoedingen, een commissie van 5 percent en een vergoeding voor fabric loss, dienen te worden aangemerkt als inkoopcommissies. Onder het begrip inkoopcommissie moet worden verstaan de vergoeding die door de importeur wordt betaald aan zijn agent (inkoopcommissionair, inkoopagent) voor diens verrichtingen als vertegenwoordiger bij de aankoop van goederen, aldus de Tariefcommissie. Naar het oordeel van de Tariefcommissie kan de vergoeding van 5 percent wel en de vergoeding voor fabric loss niet worden aangemerkt als inkoopcommissie.


Uitspraak

DE TARIEFCOMMISSIE Uitspraak in de zaak nr. 0032/99 TC de dato 11 juli 2000 1. De procedure 1.1. Op 22 maart 1999 is een beroepschrift ingekomen van mr. A en mr. B, belastingadviseurs te X, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C B.V. te Y, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Z (de inspecteur) van 10 maart 1999, kenmerk xxx, waarbij het bezwaar tegen de verhoging van de douanewaarde gedeeltelijk werd toegewezen. 1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 9 november 1999 een conclusie van repliek ingediend. De conclusie van dupliek van de inspecteur is op 13 december 1999 ingekomen. 1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 4 april 2000. Daar zijn verschenen D en de voornoemde gemachtigden van belanghebbende. Namens de inspecteur zijn verschenen E, mr. F, G en H. Belanghebbende en de inspecteur hebben beide een pleitnota overgelegd en voorgedragen. 2. De vaststaande feiten 2.1. Op 28 oktober 1996 heeft belanghebbende een aangifte voor het vrije verkeer gedaan van een partij herenoverhemden van katoen van oorsprong uit China en van herkomst uit Hong Kong. Bij de aangifte is een factuur overgelegd van 18 oktober 1996, nummer xxx, van C te Hong Kong aan C in Denemarken. Als douanewaarde is aangegeven f 4.483,--. Bij de aangifte is tevens overgelegd een certificaat van oorsprong van de Chinese autoriteiten. 2.2. Op 19 november 1997 is aan belanghebbende, onder nummer xxx, een uitnodiging tot betaling gedaan voor een bedrag aan douanerechten, groot f 63,--. Op 19 november 1997 heeft de inspecteur ook beschikking, nummer xxx, genomen, waarin de gronden van de uitnodiging tot betaling zijn neergelegd. De inspecteur overweegt daarbij als volgt: "Overwegende, dat op 28 oktober 1996 te Y werd geplaatst onder de douaneregeling in het vrije verkeer brengen op xxx: -herenoverhemden van 100 % katoen, goederencode 6205.2000.90.0000.0000.00.00, douanewaarde f 4.483,00, herkomst Hongkong, oorsprong China; dat uit een ingesteld onderzoek door het Landelijk Waardeteam is komen vast te staan dat diverse kostenverhogende aspecten niet in de waarde van de goederen werden begrepen; dat de douanewaarde is verhoogd met de kosten van de verzekering ad f 5,--; dat de douanewaarde dient te worden verhoogd met de kosten van de verzekering ad f 4,28 op grond van artikel 32, lid 1, letter e, van de Verordening (EEG) nr.2913/92; dat de douanewaarde is verhoogd met de vrachtkosten ad f 591,--; dat de douanewaarde dient te worden verhoogd met de vrachtkosten ad f 778,39 op grond van artikel 32,lid 1, letter a, van de Verordening(EEG) nr. 2913/92; dat de douanewaarde dient te worden verhoogd met de commissie (5% over de FOB waarde) ad f 194,35 op grond van artikel 32, lid 1, letter a, van de Verordening(EEG) nr.2913/92; dat de douanewaarde dient te worden verhoogd met de fabric loss ad f 122,44 op grond van artikel 29, lid 3, letter a van de Verordening(EEG) nr. 2913/92; dat er derhalve te weinig douanerecht is betaald; gelet op artikel 201 en 220 van de Verordening(EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992, alsmede op artikel 22 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; BESLUIT de grondslagen vast te stellen voor de berekening van de belasting die alsnog verschuldigd is en wel voor het douanerecht: -douanewaarde : f 4.987,-- -douanerecht : 12,5 %". 2.3. De uitnodiging tot betaling is opgelegd naar aanleiding van het rapport, nummer xxx, van het Landelijk Waardeteam van de belastingdienst, waarin de bevindingen van het onderzoek bij belanghebbende naar de aangegeven douanewaarde in de periode 1994 tot en met 1996, voor wat betreft de goederen die in het Verre Oosten zijn gekocht en via C Ltd zijn gefactureerd. Uit het rapport blijkt dat C een kledingconcern is, dat zich met name richt op de Europese markt. Belanghebbende vervult een logistieke functie voor een deel van de Europese markt. De verkoopkantoren van het concern geven hun orders door aan C A.S. in Denemarken. Laatstgenoemde besluit welk deel van de productie in Azië plaatsvindt. De productie van kleding in Azië wordt gecoördineerd en gecontroleerd door C Ltd te Hong Kong. De volgende facturen zijn te onderscheiden: 1. de factuur van de fabrikant aan C Ltd tegen de werkelijk afgesproken prijs. 2. de factuur van C Ltd aan C A.S. tegen de voorgecalculeerde verkoopprijs in Hongkong dollars. Op deze factuur staat belanghebbende als geadresseerde onder vermelding dat de goederen voor rekening van C A.S. aan haar worden geleverd. 3. De factuur van C A.S. voor belanghebbende, waarin het bedrag van de factuur van C Ltd is omgerekend in guldens. 2.4. Voorts blijkt uit het rapport van het Landelijk waardeteam dat C Ltd in Hong Kong van C A.S. ontvangt: - het bedrag van de factuur; - een inkoopcommissie per seizoen van 5 percent over de f o.b. waarde; - een bedrag van 3 percent als fabric loss; - een vergoeding voor quotakosten. De hiervoor genoemde vergoeding van 3 percent is voor de kosten bij C Ltd die het gevolg zijn van: . de verschillen tussen de voorgecalculeerde prijs van de materialen en de in werkelijkheid betaalde prijs; . de afschrijving op de bij de fabrikant teruggekochte materialen; . de claims met betrekking tot de materialen (zie punt d en e sub 2.5. hierna). 2.5. Bij de controle heeft het Landelijk Waardeteam het volgende vastgesteld: a. C Ltd bepaalt zelf bij welke fabrikanten wordt geproduceerd; b. C Ltd wordt genoemd als partij bij de koopovereenkomst, zonder de vermelding dat zij optreedt namens de Cgroep; c. de fabrikantenfactuur kan afwijken van de agentenfactuur omdat bij de fabrikant de voorgecalculeerde prijs in rekening is gebracht en niet de werkelijke prijs; d. de prijs voor de materialen kan verschillen evenals het verbruik; restanten dienen door C Ltd te worden teruggekocht voor een bepaalde prijs; C Ltd mag de restanten verkopen, nadat deze zijn afgeschreven van het resultaat; e. het risico bij de aankopen van materialen is voor rekening van C Ltd; f. in beginsel loopt C Ltd geen risico bij claims. Een overeenkomst inzake een agentschap is niet voorhanden. Tot de stukken van het geding behoort wel een overeenkomst tussen C Ltd te Hong Kong en de fabrikanten, gedateerd 2 februari 1993. In deze overeenkomst staat dat C Ltd juridisch en economisch eigenaar is van de goederen die in haar opdracht worden vervaardigd. 2.6. In de sub 1.1. genoemde uitspraak op het bezwaarschrift van 10 maart 1999, nummer xxx, heeft de inspecteur ten aanzien van de fabric loss overwogen: "Overeenkomstig de hiervoor aangehaalde overeenkomst dient 3 percent van de F.O.B. waarde vermeerderd met het bedrag aan commissie als fabric loss bij de douanewaarde te worden opgeteld. Door de douane is dit bedrag vastgesteld op f 2.710.349,59. Uzelf geeft naar aanleiding van een herberekening een bedrag aan van f 2.054.523,40. De juistheid van dit bedrag is eveneens door u aangetoond, Dit heeft tot gevolg dat 2,27 percent van de F.O.B. waarde vermeerderd met de commissie als fabric loss bij de douanewaarde moet worden opgeteld.". Ten gevolge hiervan is een bedrag van f 3,70 aan douanerechten aan belanghebbende teruggeven. 2.7. Naar aanleiding van de mondelinge behandeling hebben partijen de Tariefcommissie schriftelijk meegedeeld dat het geschil betrekking heeft op de volgende bedragen: "Vastgestelde douanewaarde in bezwaar f 4.957,00 Verschuldigd douanerecht (12,5%) f 619,70 Elementen inbegrepen in de douanewaarde : Waarde Douanerecht - commissie: f 194,35 f 24,29 - fabric loss: f 92,65 f 11,58 - overige (niet in geschil) f 4.670,00 f 583,83 Totaal verschuldigd: f 619,70 Reeds betaald op aangifte: f 560,40 Meer verschuldigd: f 59,30 3. Het geschil In geschil is of de inspecteur op goede gronden de aangegeven douanewaarde heeft verhoogd met de betaalde commissie en met het bedrag aan fabric loss. De bijtelling van de vracht- en verzekeringskosten is niet meer in geding. 4. Het standpunt van de belanghebbende 4.1. Primair wordt gesteld dat de commissie en de betaalde fabric loss moeten worden beschouwd als inkoopcommissie en op grond van artikel 33, onderdeel e, CDW niet meetellen bij de vaststelling van de douanewaarde. C Ltd treedt op als inkoopagent. Zij wordt geen eigenaar van de goederen en heeft nimmer de feitelijke beschikkingsmacht hierover. Dit volgt ook uit de verklaring van de externe accountant I. C Ltd loopt geen risico's. Op de facturen van C Ltd aan C A.S. staat in alle gevallen vermeld: "For account of C A.S.". Deze facturen zijn aan de douane overgelegd. C Ltd moet dus worden aangemerkt als een inkoopagent; dat is in overeenstemming met het arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 1991, nr. C-299/90, en met de aan deze materie gewijde passages van het Handboek douane. 4.2. Subsidiair wordt gesteld dat, indien C Ltd niet wordt aangemerkt als inkoopagent, de transactie tussen de fabrikant en de C Ltd moet dienen voor de vaststelling van de douanewaarde. Deze transactie was ook al gekozen omdat C A.S. er vanuit is gegaan dat C Ltd als inkoopagent optrad. Bij deze prijs mogen de commissie en de vergoeding als fabric loss niet worden opgeteld. 4.3. Verzocht wordt de proceskosten integraal te vergoeden. 5. Het standpunt van de inspecteur 5.1. In artikel 147 van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek (UCDW) is bepaald dat een verkoper aan geen andere voorwaarde hoeft te voldoen dan partij te zijn bij de overeenkomst. Het Handboek douane sluit hier aan bij de civielrechtelijke koopovereenkomst. Van belang is dat de koper risico's loopt met betrekking tot de goederen waarvan de beschikkingsmacht wordt overgedragen. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 1991, nr. C-299/90, blijkt ook dat het Hof groot belang hecht aan de financiële risico's die een partij bij een overeenkomst loopt. Ook het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten (UNICITRAL) kent een soortgelijke impliciete voorwaarde. C Ltd treedt op als verkoper. Haar activiteiten overstijgen die van een inkoopagent en zij loopt, in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende stelt, wel risico's. Uit de overeenkomst tussen C Ltd en de fabrikanten blijkt dat C Ltd juridisch en economisch eigenaar wordt van de goederen. C Ltd is nooit benoemd als inkoopagent. Uit de brief van C A.S. van 17 februari 1989 kan worden afgeleid dat dit wel ooit de bedoeling was. Zie ook de brief van belanghebbende van 19 december 1994. Er waren vast goede redenen waarom de activiteiten van C Ltd nooit zijn vastgelegd. Belanghebbende zou het bewijs dat C Ltd als inkoopagent optreedt kunnen leveren door bijvoorbeeld inzage te geven in de winst- en verliesrekening, waarin de commissiebetalingen zijn verantwoord. Dit bewijs is niet overgelegd. De vijf verklaringen die zij heeft overgelegd zijn daartoe onvoldoende. Aan de verklaringen van de accountants wordt minder waarde gehecht dan gewoonlijk, omdat in casu niet vaststaat wat hun opdracht was. Uit het bij het vertoogschrift overgelegde overzicht, waarin de fabrikantenprijzen tegen de verkoopprijzen van C Ltd zijn afgezet, blijkt dat C Ltd naast de commissie ook andere resultaten kan behalen bij de calculatie en facturering van de zendingen aan C Ltd. De stelling dat C Ltd geen risico's loopt is niet nader onderbouwd. Het tegendeel is zelfs gebleken tijdens het waardeonderzoek. Tijdens het overleg van 10 april 1996 heeft de heer F, van C A.S., aangegeven dat C Ltd koopt en verkoopt en daarbij ook risico's draagt. 5.2. Het voorgaande geldt eveneens voor de vergoeding voor fabric loss. Het gaat om een vergoeding die de koper aan de leverancier betaalt voor de kosten die worden gemaakt voor het beheer van de voorraad grondstoffen. Dit zijn kosten die gewoonlijk zijn begrepen in de kostprijs van de leverancier. 5.3. De transactie tussen C Ltd en C A.S. is gekozen voor de vaststelling van de douanewaarde. Er is geen reden om aan te nemen dat de prijs beïnvloed is door verbondenheid. 6. De rechtsoverwegingen 6.1. De toepasselijke voorschriften De douanewaarde is met toepassing van artikel 29 van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) de transactiewaarde van de goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht. Ingevolge artikel 33, letter e., CDW maken inkoopcommissies geen deel uit van de douanewaarde, op voorwaarde dat zij van de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn te onderscheiden. Uit het voorgaande volgt dat de sub 2.4. genoemde commissies, indien zij worden aangemerkt als inkoopcommissies, geen deel uitmaken van de waarde. 6.2. De onderhavige commissie van 5 percent Onder het begrip inkoopcommissie moet worden verstaan de vergoeding die door de importeur wordt betaald aan zijn agent (inkoopcommissionair, inkoopagent) voor diens verrichtingen als vertegenwoordiger bij de aankoop van goederen. De Tariefcommissie komt tot het oordeel dat voldoende aannemelijk is dat C Ltd te Hong Kong optrad als vertegenwoordiger, op eigen naam maar voor rekening van C A.S. De vijf percent vergoeding moet worden aangemerkt als tegenprestatie voor de door C Ltd verrichte werkzaamheden met betrekking tot de aankoop van materialen en de fabricage van de kleding. Dat de vertegenwoordiging er ook nog toe heeft geleid dat C Ltd als partij bij een overeenkomst met de fabrikanten in een derde land is opgetreden doet aan het karakter van de vergoeding in deze niets af. Bovendien is een percentage van 5 percent te dezen niet ongebruikelijk. Hieruit volgt dat de onderhavige commissie van de nader door de inspecteur vastgestelde douanewaarde moeten worden afgetrokken. 6.3. De vergoeding voor fabric loss Gelet op de door partijen gegeven beschrijving van de aard van deze vergoeding kan deze niet worden aangemerkt als inkoopcommissie, zoals hiervoor sub 6.2. is omschreven. Deze vergoeding hangt samen met de aard van de goederen en met het voorraadbeheer en maakt, ongeacht of er nu wel of niet een vertegenwoordiger optreedt, deel uit van de kostprijs. Deze vergoeding dient derhalve wel in de douanewaarde te worden begrepen. 6.4. Conclusie Uit het vorenstaande volgt dat de uitnodiging tot betaling, die reeds na de uitspraak op het bezwaarschrift was verminderd tot f 59,30, nog moet worden verlaagd met een bedrag ad f 24,29 (12,5 percent x f 194,35), en derhalve per saldo moet worden vastgesteld op f 35,10. 7. De proceskosten De Tariefcommissie acht termen aanwezig de inspecteur op de voet van artikel 11b van de Tariefcommissiewet te veroordelen in de proceskosten, welke met toepassing van het Besluit proceskosten fiscale procedures worden vastgesteld op 2,5 (beroepschrift, conclusie van repliek en verschijnen ter zitting) x 0,25 (gewicht) x 1,5 (samenhangende zaken) x f 710,-- = f 666,--. De Tariefcommissie acht geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit aanwezig, die een integrale of hogere dan de forfaitair vast te stellen proceskostenvergoeding rechtvaardigen. Voor zover belanghebbende aanspraak maakt op een hoger bedrag dan met het Besluit in overeenstemming is, vordert zij in wezen schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Voor het toekennen van een dergelijke schadevergoeding is echter in een procedure voor de Tariefcommissie - naar de vóór 1 september 1999 geldende wettelijke voorschriften - geen plaats. 8. De beslissing De Tariefcommissie: -vernietigt de uitspraak, waarvan beroep; -vermindert de uitnodiging tot betaling tot een bedrag aan douanerechten, groot f 35,10; -veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten , groot f 666,--, aan belanghebbende te vergoeden; -gelast de inspecteur aan belanghebbende het griffierecht ad f 150,-- te voldoen. Aldus gewezen in raadkamer op 11 juli 2000 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, H.J. Bokhorst en mr. Th.J.G. van Berkum, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als secretaris. De secretaris: De voorzitter: De beslissing is uitgesproken in het openbaar ter zitting van 11 juli 2000.