Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9773

Datum uitspraak2003-12-04
Datum gepubliceerd2003-12-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305798/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 4 december 2002 heeft de gemeenteraad van Meppel het bestemmingsplan "Berggierslanden" vastgesteld.


Uitspraak

200305798/2. Datum uitspraak: 4 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Drenthe, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 4 december 2002 heeft de gemeenteraad van Meppel het bestemmingsplan "Berggierslanden" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 juli 2003, kenmerk 6.2/2003000011, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 28 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 28 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 november 2003, waar verzoekers vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door H.M. Hingstman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Meppel, vertegenwoordigd door G. Brinksma en W. Coehoorn, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het bestemmingsplan "Berggierslanden" voorziet in de aanleg van een nieuwe woonwijk met ongeveer 1.100 woningen aan de zuidzijde van Meppel. In het plangebied is tevens voorzien in een deel van het tracé voor een rondweg. Verweerder heeft bij het bestreden besluit goedkeuring verleend aan het plan. 2.3. Verzoekers verzoeken om schorsing van het bestreden besluit. Zij stellen dat de aanleg van de rondweg in strijd is met het provinciaal omgevingsplan (hierna: POP). Voorts stellen zij dat de noodzaak van de aanleg van de rondweg niet is aangetoond en dat er betere alternatieven zijn. De aanleg van een rondweg door een woonwijk achten verzoekers voorts niet gewenst onder meer in verband met de te ondervinden geluidhinder en luchtverontreiniging. De aanleg van de rondweg zal voorts ten koste gaan van de ijsbaan, zonder dat garantie bestaat dat een nieuwe ijsbaan zal worden aangelegd. 2.4. De gemeenteraad heeft aan het deel van de rondweg dat in het plangebied is opgenomen de bestemming "Verkeersdoeleinden" toegekend. De gemeenteraad heeft overwogen dat de afwikkeling van het extra verkeer van de nieuwe woonwijk Berggierslanden op de bestaande infrastructuur (Werkhorst, Randweg en Industrieweg) niet wenselijk is, gezien de huidige verkeersbelasting op deze wegen. De aanleg van de rondweg maakt het mogelijk de Randweg in te richten als 30-kilometer gebied. Dit zal leiden tot een verbetering van het woon- en leefklimaat in de wijk Koedijkslanden. De aanleg van de rondweg maakt bovendien een betere ontsluiting van het bedrijventerrein Oevers mogelijk. 2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder is van mening dat de aanleg van de rondweg niet in strijd is met het POP, dat de noodzaak van de aanleg van de rondweg is aangetoond en dat niet behoeft te worden gevreesd voor geluidhinder of luchtverontreiniging. Verweerder heeft voorts overwogen dat de ijsbaan op gronden met de bestemming "Doeleinden van sport en recreatie" kan worden aangelegd. 2.6. De Voorzitter overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het POP geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden dat de aanleg van de rondweg in strijd zou zijn met het daarin opgenomen beleid. Voorts overweegt hij dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat de noodzaak van de aanleg van de weg aannemelijk is. Hij betrekt daarbij met name dat de aanleg van de rondweg kan leiden tot het oplossen van knelpunten in het bestaande wegennet en kan bijdragen tot een verbetering van het woon- en leefklimaat in de wijk Koedijkslanden. Verweerder behoefde dan ook geen aanleiding te zien de door verzoekers aangedragen alternatieven nader te bezien. De aanleg van de rondweg zal ten koste gaan van een deel van de bestaande ijsbaan. Het plan voorziet echter op de gronden met de bestemming "Doeleinden van sport en recreatie" in de verplaatsing van de ijsbaan, zodat de Voorzitter in dit bezwaar geen aanleiding ziet voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.6.1. Ten aanzien van te verwachten geluidhinder overweegt de Voorzitter als volgt. In artikel 76, eerste lid, van de Wet geluidhinder is, voor zover hier van belang, bepaald dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen de waarden in acht worden genomen die ingevolge de artikelen 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Ingevolge artikel 77 van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, wordt vanwege burgemeester en wethouders bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van die wet, een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidsbelasting die door woningen vanwege die weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken. Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder b, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985), geeft het bestemmingsplan, voorzover de uitvoering van de Wet geluidhinder zulks vereist, de functie van de voornaamste wegen, alsmede het dwarsprofiel dan wel het aantal rijstroken daarvan, aan. 2.6.2. De gevolgen van de aanleg van de rondweg voor de geluidsbelasting op de gevels van bestaande en nieuwe woningen zijn onderzocht in het "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai in het kader van bestemmingsplanprocedure in plan Berggierslanden in Meppel" (juni 2001). Uit dit onderzoek blijkt dat na het treffen van geluidwerende voorzieningen ter hoogte van bepaalde nieuw te bouwen woningen kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Ter hoogte van de bestaande woningen zal de voorkeursgrenswaarde niet worden overschreden. 2.6.3. Anders dan in artikel 15 van het Bro 1985 is aangegeven is in het plan ten aanzien van de rondweg niet het aantal rijstroken bepaald of een dwarsprofiel opgenomen. Op de plankaart zijn weliswaar vier dwarsprofielen aangegeven, maar in de voorschriften is niet bepaald dat de gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden" dienen te worden ingericht overeenkomstig het op de plankaart aangegeven dwarsprofiel, zodat deze dwarsprofielen slechts illustratieve betekenis hebben. Het voorgaande betekent dat de rondweg ook op een andere wijze kan worden aangelegd dan waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan. Gelet op het vorenstaande is het plan naar het oordeel van de Voorzitter in zoverre in strijd met artikel 15, eerste lid, onder b, van het Bro 1985. Hij ziet hierin aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening zoals aangegeven in het dictum van deze uitspraak. 2.6.4. Ten aanzien van het betoog van verzoekers dat de aanleg van de weg zal leiden tot luchtverontreiniging ter plaatse van de nieuwe en bestaande woningen overweegt de Voorzitter het volgende. Uit de stukken, waaronder de reactie van het gemeentebestuur op de inspraakreacties, blijkt dat het gemeentebestuur onderzoek heeft gedaan naar de geuremissie van de rondweg. Uit deze stukken blijkt echter niet eenduidig of dit onderzoek betrekking heeft gehad op de geuremissie ter plaatse van bestaande en nieuwe woningen of alleen ter plaatse van de bestaande woningen aan de Randweg. Voorts vindt de Voorzitter voor het standpunt van verweerder dat de overlast met betrekking tot de uitstoot van schadelijke stoffen zoals uitlaatgassen beperkt zal zijn omdat de nieuwe woningen niet direct langs de weg zullen worden gebouwd, geen steun in het plan. Ingevolge artikel 4, lid B, onder f, dient de afstand van hoofdgebouwen op gronden met de bestemming "Woongebied" tot de weg ten minste vijf meter te bedragen. Het college van burgemeester en wethouders kan op grond van artikel 4, lid D, onder 2, hiervan vrijstelling verlenen en toestaan dat deze afstand wordt verkleind tot nul meter. De Voorzitter ziet in het voorgaande echter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening aangezien het spoedeisend karakter daarvoor ontbreekt. Van de zijde van het gemeentebestuur is ter zitting onweersproken gesteld dat de eerste fase van de ontwikkeling van de woningbouw in 2004 zal plaatsvinden in het westelijk deel van het plangebied, en derhalve niet nabij de aan te leggen rondweg. 2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 1 juli 2003, kenmerk 6.2/2003000011, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden"; II. wijst het verzoek voor het overige af; III. gelast dat de provincie Drenthe aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Verbeek Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2003 388.