Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9900

Datum uitspraak2003-11-19
Datum gepubliceerd2003-12-12
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers76432
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overeenkomst, ontbindingsbevoegdheid, uitsluiting voor gevolgschade.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Vonnis : 19 november 2003 Zaaknummer : 76432 / HA ZA 02-650 De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van: [naam eiseres]., gevestigd te [K.], eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, procureur mr. F.G.H.J. Niemarkt; tegen: [naam gedaagde], gevestigd te [H.], gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur mr. M. Moszkowicz sr. 1. Het verdere verloop van de procedure Gelijktijdig met de uitspraak van het incidentele vonnis van 21 november 2002, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, heeft [naam eiseres] een conclusie van antwoord in reconventie genomen, zulks onder overlegging van stukken. Ten vervolge op genoemd vonnis is op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burger-lijke Rechtsvordering een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Partijen hebben voorts nog elk een akte genomen. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. De verdere beoordeling In conventie: 2.1 Naar het oordeel van de rechtbank moet bij de beoordeling van de vordering het volgende tot uitgangspunt worden genomen. Van de overeenkomst tussen partijen maakte niet alleen deel uit de levering door [naam eiseres] aan [naam gedaagde] van 2.663 blouses, maar ook dat deze blouses tegen een meerprijs van fl. 2,95 per blouse gestreken geleverd zouden worden. [naam eiseres] heeft onder andere ten verwere aangevoerd dat het strijken niet tot haar verplichtingen behoorde, nu zij ter zake het strijkwerk als middellijk vertegenwoordiger van [naam gedaagde] is opgetreden en kennelijk als middellijk vertegenwoordiger een overeenkomst tot stand heeft gebracht tussen [naam gedaagde] en de firma [naam firma]. Deze stelling moet echter worden verworpen. Bij faxbericht van 11 september 2001 heeft [naam gedaagde] zich bij [naam eiseres] beklaagd over het strijkwerk van de op die dag geleverde blouses, in totaal 385 stuks. [naam eiseres] heeft daarop gereageerd met de stelling dat er volgens haar niets mis was met het strijkwerk. Indien [naam eiseres] echter als middellijk vertegenwoordiger van [naam firma] zou zijn opgetreden, valt niet te begrijpen waarom zij [naam gedaagde] ten aanzien van de klachten met betrekking tot het strijkwerk niet heeft doorverwezen naar [naam firma], die dan toch ten aanzien van het strijkwerk als contractspartij van [naam gedaagde] moet worden beschouwd. Ook daarna is tussen partijen nog onenigheid blijven bestaan en uitvoerig gecorrespondeerd over de kwaliteit van het strijkwerk en de termijn waarbinnen dat kon en moest zijn verricht. In deze correspondentie wordt evenmin door [naam eiseres] melding gemaakt van het feit dat het strijkwerk niet tot haar verantwoordelijk behoort, nu dat niet met haar zou zijn overeengekomen. Ook in het kader van deze correspondentie had het voor de hand gelegen dat [naam eiseres] zich had beroepen op het feit dat het strijkwerk niet onder haar verantwoordelijkheid viel, omdat zij slechts ten aanzien van dat werk als middellijke vertegenwoordiger van [naam firma] zou zijn opgetreden. In het faxbericht van 14 september 2001 refereert [naam eiseres] ook aan een door mevrouw [naam], werkzaam bij [naam eiseres], gedaan aanbod om de blouses te leveren voor de ongestreken prijs. Het feit dat [naam eiseres] deze korting heeft aangeboden is evenmin te rijmen met het middellijke vertegenwoordigerschap van [naam eiseres], nu niet is gesteld of gebleken dat [naam eiseres] dat aanbod heeft gedaan als vertegenwoordiger van [naam firma]. 2.2 Ook de verwijzing van [naam eiseres] naar haar fax van 16 juli 2001 snijdt geen hout. Dat [naam gedaagde] in die fax heeft gevraagd welke kosten aan het strijkwerk zijn verbonden en te wiens laste de kosten daarvan komen, betekent immers niet dat daaruit volgt dat onduidelijk was wie de contractspartij van [naam firma] was. Wèl was kennelijk onduidelijk wie van partijen uiteindelijk de kosten van het strijkwerk zou moeten dragen. 2.3 De rechtbank gaat er op grond van het vorenoverwogene van uit dat het strijkwerk in opdracht (artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek, verder te noemen: BW) door [naam firma] voor [naam eiseres] is verricht. Op grond van artikel 6:169 BW is [naam eiseres] verantwoordelijk voor het strijkwerk (van [naam firma]). Nu niet, althans onvoldoende gemotiveerd, door [naam eiseres] is gesteld dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst andersluidende bedoelingen hadden dan uit de overgelegde correspondentie naar voren komt, komt de rechtbank op dit punt niet toe aan bewijslevering door [naam eiseres]. 2.4 Ten aanzien van de vraag of, indien er sprake is van een tekortkoming door [naam eiseres] in de zin van artikel 6:74 BW, die tekortkoming de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt, moet worden uitgegaan van de door de Hoge Raad in zijn arrest van 22 oktober 1999 ge-formuleerde rechtsregel (NJ 2000, 208). Volgens art. 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen in beginsel aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar rechtsgevolgen niet rechtvaardigt. In dat arrest is ook beslist dat de tekortkoming niet de kern van de overeenkomst hoeft te betreffen. 2.5 In het onderhavige geval bestaat de tekortkoming volgens [naam gedaagde] daarin dat de blouses niet goed zijn gestreken en ook van slechte kwaliteit zijn. [naam eiseres] heeft te dien aanzien in de dagvaarding gesteld dat [naam gedaagde] het recht om de overeenkomst te ontbinden heeft verwerkt, omdat [naam gedaagde] in haar fax van 12 september 2001 heeft gesteld dat de bij fax van 11 september 2001 aangegeven punten slechts constateringen over de producten zijn, waar overheen gestapt zou kunnen worden, mits de rest van de afwerking goed is. Die stelling moet echter worden verworpen. Op 11 september 2001 zijn door [naam eiseres] 385 blouses aan [naam gedaagde] geleverd, waarvan [naam gedaagde] er 185 heeft geretourneerd, omdat zij vond dat het strijkwerk niet goed was en de blouses slecht waren afgewerkt. In vervolg daarop heeft [naam gedaagde] onder andere de bewuste fax van 12 september 2001 gestuurd, waarop [naam eiseres] doelt. De zinsnede dat over bepaalde constateringen onder bepaalde voorwaarden heen gestapt zou kunnen worden, is daarin uitdrukkelijk gekoppeld aan de opmerkingen aangaande de uitvoering (en niet het strijken). Kennelijk achtte [naam gedaagde] de voorwaarde, dat de rest van de afwerking van de blouses goed was, niet vervuld. Uit dezelfde fax blijkt immers dat ze die afwerking zo slecht vond, dat ze 185 blouses geretourneerd heeft, terwijl zij ook bij fax van 13 september 2001 heeft laten weten dat zij op die dag 1.000 blouses heeft gezien en ten aanzien daarvan eveneens klachten had ten aanzien van onder andere de kwaliteit van het strijk- en stikwerk. 2.6 De vraag of de verbintenis van [naam eiseres] om goed gestreken blouses te leveren een hoofdverbintenis, die de kern van de overeenkomst vormt, dan wel slechts een verbintenis van ondergeschikte betekenis, zoals [naam eiseres] stelt, is niet relevant. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de tekortkoming ten aanzien van het strijkwerk, aangenomen dat daarvan sprake is, een tekortkoming is die wegens haar bijzondere aard of geringe betekenis de ten processe bedoelde ontbinding met haar rechtsgevolgen niet zou rechtvaardigen. 2.7 [naam gedaagde] heeft de toepasselijkheid van de door [naam eiseres] gehanteerde algemene voorwaar-den betwist, nu deze volgens haar primair door het maken van misbruik van omstandigheden haar "door de strot zijn geduwd", en subsidiair omdat deze na ontbinding van de overeenkomst "van tafel zijn." Deze verweren van [naam gedaagde] moeten echter worden verworpen. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [naam gedaagde] - die geen beroep doet op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden - dat zij van mening is dat zij die voorwaarden niet heeft aanvaard, zodat ze niet toepasselijk zijn. De overeenkomst van 16 juli 2001 is echter, voorbehoudloos door [naam gedaagde] voor akkoord getekend; [naam gedaagde] heeft die overeenkomst niet op grond van het gestelde misbruik van omstandigheden vernietigd, en ook overigens is onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de omstandigheden (wens tot levering in september 2001) zodanig waren dat [naam eiseres] wist dat [naam gedaagde] slechts daardoor bewogen werd tot het sluiten van het salescontract in juli 2001, en dat [naam gedaagde] geen enkele andere mogelijkheid had dan onder meer met de niet-toepasselijkverklaring van de algemene voorwaarden van [naam eiseres] akkoord te gaan. Het subsidiaire verweer, dat de voorwaarden door de ontbinding van de overeenkomst door [naam gedaagde] op 28 september 2001 "van tafel zijn", moet reeds daarom worden verworpen, omdat een ontbinding op grond van artikel 6:269 BW geen terugwerkende kracht heeft. 2.8 De omstreden bepalingen uit de algemene voorwaarden van [naam eiseres] luiden - voorzover te dezen van belang - als volgt: "(…)Artikel 3 Levering 3.1 De op de koopovereenkomst vermelde levertijd zal zoveel mogelijk worden nagekomen, doch geldt als een richtlijn. 3.2 De genoemde levertijd is derhalve niet fataal en de koper heeft dan ook pas enige actiebevoegdheid nadat deze ons na het verstrijken van de op de koop-overeenkomst vermelde levertijd in gebreke heeft gesteld om te leveren binnen een redelijke termijn. 3.3 Indien er gerede twijfel bestaat dat de koper tijdig (gehele) betaling zal verrichten, is [naam eiseres] BV bevoegd levering op te schorten, totdat zekerheid is verschaft omtrent de betaling. Artikel 4 Overmacht 4.1 Van overmacht aan de zijde van [naam eiseres] BV is sprake indien [naam eiseres] BV na het sluiten van de overeenkomst verhinderd wordt aan haar verplichtingen uit deze overeenkomst of aan de voorbereiding daarvan te voldoen tengevolge van oorlog, oorlogsgevaar, burgeroorlog, oproer, molest, brand, waterschade, overstroming, werkstaking, bedrijfsbezetting, uitsluiting, in- en uitvoerbelemmeringen, overheidsmaatregelen, defecten aan machinerieën, storingen in de energielevering, alles zowel bij [naam eiseres] BV als bij derden, van wie [naam eiseres] BV de benodigde materialen en andere zaken moet betrekken, evenals bij opslag of gedurende transport, als dan niet in eigen beheer en voorts door daar alle overige oorzaken buiten de schuld van of risicosfeer van [naam eiseres] BV ontstaan. 4.2 Indien na afloop van de toestand, storing of verhindering of belemmering als in 4.1 bedoeld verdere nakoming van de overeenkomst op een van beide partijen een onredelijk zware last legt, heeft de betreffende partij het recht de koopovereenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, zonder dat de andere partij aanspraak kan maken op enige schadevergoeding. Artikel 5 Aansprakelijkheid [naam eiseres] BV is niet aansprakelijk voor schade, van welke aard ook, die door of in verband met het gebruik of het niet kunnen gebruiken van producten van [naam eiseres] BV.(…)" 2.9 Met [naam eiseres] is de rechtbank van oordeel dat ingevolge artikel 3 van de algemene voorwaarden de op het salescontract vermelde afleverdatum geen fatale termijn inhoudt. Op grond van dat artikel wordt een levertijd immers pas na ingebrekestelling fataal. Naar het oordeel van de rechtbank is de door [naam gedaagde] genoemde uiterste leverdatum van 28 september 2001 echter wel een fatale termijn geworden. Juist is de stelling van [naam eiseres] dat [naam gedaagde] [naam eiseres] verschillende malen in gebreke heeft gesteld en aanvankelijk steeds, toen [naam eiseres] volgens [naam gedaagde] niet aan de ingebrekestellingen had voldaan, nog heeft toegestemd in een nader uitstel, waarmee de ingebrekestelling zijn waarde heeft verloren, maar die coulance van [naam gedaagde] heeft een einde genomen met de ingebrekestelling van 27 september 2001, waardoor [naam eiseres] tegen 28 september 2001 in gebreke werd gesteld. Daarna heeft [naam gedaagde] immers niet meer bewilligd in een nader uitstel. Van belang is ook dat [naam gedaagde] van het begin af aan bij [naam eiseres] heeft aangedrongen op tijdige levering: op de overeenkomst van 16 juli 2001 heeft zij immers nog geschreven: "let op levertijd." Ook nadien heeft [naam gedaagde] in de overvloedige correspondentie herhaalde malen aangedrongen op spoedige levering en [naam eiseres] daartoe ook herhaalde malen in gebreke gesteld. Verder is van belang dat nu het gaat om een aan mode onderhevig product - het betrof wintermode voor het seizoen 2001/2002 -, die mode tijdig voor de aanvang van het verkoopseizoen door [naam gedaagde] aan haar afnemers kan worden geleverd. [naam eiseres] moet worden geacht bekend te zijn met dat feit en derhalve met het belang van [naam gedaagde] bij tijdige levering. Mocht [naam eiseres] hebben willen stellen dat [naam gedaagde] geen redelijke termijn aan [naam eiseres] heeft gesteld om alsnog deugdelijk te presteren, dan moet die stelling gelet op voornoemde omstandigheden dan ook worden verworpen. 2.10 De vraag of [naam gedaagde] de overeenkomst terecht heeft ontbonden hangt af van het antwoord op de vraag of het strijkwerk van voldoende kwaliteit was en of de geleverde blouses voldeden aan de kwaliteitsnorm waaraan deze moesten voldoen, gelet op de prijs waartegen deze zijn verkocht. Gelet op het feit dat [naam eiseres] heeft betwist dat het strijkwerk niet goed zou zijn verricht en tevens heeft betwist dat de geleverde blouses niet van voldoende kwaliteit zouden zijn, zal de rechtbank [naam gedaagde] toelaten tot het bewijs van haar stellingen. [naam gedaagde]'s stelling dat de bewijslast van een correcte levering op [naam eiseres] zou rusten, omdat als gevolg van de gestelde ondeugdelijke levering geen sprake is van een levering, vindt geen steun in het recht. 2.11 Het door [naam gedaagde] te leveren bewijs kan ook worden geleverd door een deskundigenbericht. Indien [naam gedaagde] zou wensen op deze manier bewijs te leveren, geeft de rechtbank [naam gedaagde] in overweging om een deskundige te laten benoemen door de rechtbank op daartoe strekkend verzoek van [naam gedaagde]. 2.12 Ten aanzien van [naam eiseres]' vordering ad € 16.207,06 betreffende de volgens haar overige nog openstaande facturen overweegt de rechtbank het volgende. [naam gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord de vordering van [naam eiseres] gemotiveerd betwist, met dien verstande dat zij erkende per saldo terzake een bedrag van € 2.823,60 verschuldigd te zijn, welk bedrag volgens [naam gedaagde] zou moeten worden gecompenseerd met haar vordering in reconventie. De vordering terzake deze overige facturen is door [naam eiseres] in de inleidende dagvaarding in het geheel niet onderbouwd, doch door [naam gedaagde] bij conclusie van antwoord gemoti-veerd betwist. Bij de comparitie na antwoord is afgesproken dat [naam eiseres] een chronologisch overzicht zou opstellen van facturen, betalingen en crediteringen die volgens haar tot het volgens haar nog te betalen bedrag leiden. Met haar akte inhoudende producties heeft [naam eiseres] weliswaar een overzicht gegeven van alle betalingen die [naam gedaagde] heeft gedaan, maar daarmee is geen enkele gemotiveerde betwisting gedaan van de verweren van [naam gedaagde] bij conclusie van antwoord gevoerd. Behalve ten aanzien van het door [naam gedaagde] als nog verschuldigd erkende bedrag van € 2.823,60, dient de rest van [naam eiseres]' vordering als, in het licht van [naam gedaagde]'s gemotiveerde betwisting, onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen. Een verdere beslissing hieromtrent zal de rechtbank aanhouden tot het eindvonnis. In reconventie: 2.13 [naam gedaagde] stelt dat zij als gevolg van de omstreden tekortkomingen van [naam eiseres] als bedoeld in conventie, en de daarop gebaseerde ontbinding van de bedoelde overeenkomst tussen partijen, schade heeft geleden. Deze schade bestaat volgens [naam gedaagde] daarin, dat zij winst is misgelopen, nu zij de bedoelde blouses en de bonnetterie met winst had kunnen verkopen. De aldus misgelopen schade wordt door [naam gedaagde] begroot op € 29.673,64. Voorts stelt zij schade te hebben geleden doordat zij kortingen heeft moeten verstrekken en pakken heeft moeten terugnemen, omdat zij de daarbij behorende blouses niet heeft kunnen leveren. De aldus ontstane schade bedraagt volgens [naam gedaagde] € 5.765,01. 2.14 Verder stelt [naam gedaagde] schade geleden te hebben, bestaande in reistijd, reiskosten, voorraadaanpassing etc. Deze schadepost wordt door [naam gedaagde] begroot op € 6.883,34. Voorts heeft [naam gedaagde] schade geleden bestaande in de kosten van bijstand door een advocaat, ten bedrage van € 510,--, en de kosten van de begroting van de schade door een accountant, ten bedrage van € 1.489,--. Ten slotte bestaat de schade uit wettelijke rente over de schade, welke berekend tot en met 10 oktober 2002, € 3.003,94 bedraagt. 2.15 In de aan [naam gedaagde] te leveren kledingstukken waren etiketten van [naam gedaagde] genaaid, zijnde een gedeponeerd handelsmerk van [naam gedaagde]. Volgens [naam gedaagde] is [naam eiseres], nu de overeenkomst ten aanzien van de levering van blouses is ontbonden, vrij om daarover te beschikken, doch niet met de etiketten van [naam gedaagde] daarin. [naam gedaagde] staat in de branche bekend als een leverancier van goede producten, zodat zij niet geassocieerd wil worden met de laagwaardige kwali-teit die [naam eiseres] wilde gaan leveren met de blouses/tops en de manier waarop deze waren op-gestreken. [naam eiseres] is volgens [naam gedaagde] dan ook gehouden uit elk aan een derde te leveren blouse of topje het merkje te verwijderen. 2.16 Op grond van het vorenstaande heeft [naam gedaagde] gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en tegen behoorlijk bewijs van kwijting, [naam eiseres] veroordeelt: - om aan [naam gedaagde] te betalen de som van € 47.324,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 44.320,99 vanaf 11 oktober 2002 tot aan de dag der algehele voldoening; - tot afgifte van de etiketten, zulks onder een dwangsom van € 50,-- voor elk ingenaaid geweest etiket dat niet binnen 30 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis bij [naam gedaagde] afgeleverd wordt; - in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande twee dagen nadat aan [naam eiseres] het vonnis - al dan niet door middel van een betekening door de gerechtsdeurwaarder - bekend gemaakt geworden is, tot aan de dag der algehele voldoening; 2.17 De vordering wordt door [naam eiseres] betwist, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord in reconventie en het proces-verbaal van de comparitie na antwoord. 2.18 [naam eiseres] heeft met een beroep op artikel 4 en 5 van haar algemene voorwaar-den aangevoerd dat de reconventionele vordering ten aanzien van de blouses niet kan slagen. Het beroep op artikel 4 moet op grond van de volgende overweging worden verworpen. Niet gesteld of gebleken is dat één of meer van de diverse opgesomde oorzaken die als overmacht worden aangemerkt in casu van toepassing zijn. Dat betekent dat in het onderhavige geval relevant is of het beweerdelijk gebrekkige strijkwerk, dat [naam eiseres] door een derde heeft laten uitvoeren, is aan te merken als een oorzaak die buiten de schuld of risicosfeer van [naam eiseres] ligt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Zo het beweerdelijk gebrekkige strijkwerk al niet in de schuldsfeer ligt van [naam eiseres], nu [naam eiseres] valt te verwijten dat zij het strijkwerk aan een gebrekkig presterende derde heeft uitbesteed, ligt het beweerdelijk gebrekkig presteren van die derde dan toch in ieder geval in de risicosfeer van [naam eiseres]. 2.19 [naam eiseres]' beroep op artikel 5 van haar algemene voorwaarden slaagt echter wel. Kennelijk is de strekking van dat artikel om aansprakelijkheid van [naam eiseres] voor gevolgschade uit te sluiten. Zoals de rechtbank hierboven reeds heeft overwogen, zijn de algemene voorwaarden van [naam eiseres] van toepassing. Ten aanzien van [naam gedaagde]'s stelling dat de algemene voorwaarden door ontbinding van de overeenkomst van tafel zijn, verwijst de rechtbank kortheidshalve naar hetgeen zij hierboven onder 2.7 reeds in dat verband heeft overwogen. De uitsluiting van de gevolgschade acht de rechtbank, anders dan [naam gedaagde], niet onredelijk. Dat die voorwaarde onredelijk zou zijn, omdat de algemene voorwaarden [naam gedaagde] "door de strot zijn geduwd", berust op een feitelijk onjuiste stelling. Kortheidshalve verwijst de recht-bank naar hetgeen ze dienaangaande hierboven onder 2.7 heeft overwogen. 2.20 De vraag of er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van de bonnetterie kan onbeantwoord blijven. De gevorderde schade met betrekking tot deze beweerdelijk tot stand gekomen overeenkomst, als ook de overige in reconventie door [naam gedaagde] gevorderde schade, bestaat uit gevolgschade, voortvloeiende uit het volgens [naam gedaagde] tekortschieten door [naam eiseres] met betrekking tot de overeenkomsten ten aanzien van de blou-ses en de bonnetterie. Op grond van het bepaalde in artikel 5 van de algemene voorwaarden moeten de vorderingen in reconventie echter worden afgewezen. 2.21 Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen. De rechtbank zal iedere (verdere) beslissing in het dictum aanhouden totdat ook in conventie eindvonnis wordt gewezen. 3. De beslissing De rechtbank: In conventie: laat [naam gedaagde] toe om door alle middelen rechtens te bewijzen dat het strijkwerk niet goed is verricht en dat de geleverde blouses niet van voldoende kwaliteit zijn, gelet daarbij op de prijs van die blouses; bepaalt dat eventuele getuigenverhoren zullen worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald, nadat [naam gedaagde] bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en - zo mogelijk - de personalia van de getuigen; verwijst de zaak naar de rol van 17 december 2003 voor akte houdende opgave getuigen aan de zijde van [naam gedaagde], alsmede voor akte houdende verhinderdata in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave aan de zijde van beide partijen; houdt iedere verdere beslissing aan; In reconventie: houdt iedere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. De Kerpel-van de Poel, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. MT