Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0044

Datum uitspraak2003-12-05
Datum gepubliceerd2003-12-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 02/552 ANW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres heeft verweerder op 12 oktober 2001 verzocht een aantal persoonsgegevens, die haar betreffen, te verwijderen van haar bankrekeningafschriften, met name het sofinummer, het bruto bedrag van haar Anw-uitkering alsmede de daarop toegepaste inhoudingen, aangezien deze gegevens volgens haar - naar de rechtbank begrijpt - voor het doel of de doeleinden van de verwerking niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Verweerder heeft bij brief van 18 oktober 2001 afwijzend op dat verzoek beslist. Van de kant van eiseres is daartegen ingebracht, dat dit in strijd is met haar privacy.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Reg.nr.: AWB 02 / 552 ANW UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen [A] te Klimmen, eiseres, en de Sociale Verzekeringsbank - Vestiging Roermond - , gevestigd te Amsterdam, verweerder. Datum bestreden besluit: 27 maart 2002. Kenmerk: MT 00893246. Behandeling ter zitting: 2 december 2003. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 27 maart 2002 heeft verweerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 9 november 2001 tegen een door verweerder genomen besluit van 18 oktober 2001 ongegrond verklaard. Tegen eerstgenoemd besluit is door eiseres beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inge-zonden stukken zijn in kopie aan eiseres gezonden. Verweerder heeft afgezien van het indienen van een verweerschrift. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 2 december 2003, alwaar noch eiseres noch haar gemachtigde mr. J.F.E. Kikken, advocaat te Hoensbroek, is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans, medewerker beroepszaken. II. OVERWEGINGEN. A. De feiten. Namens eiseres is verweerder op 12 oktober 2001 telefonisch verzocht haar uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) niet meer op de bankafschriften te specificeren. Het specificeren van die uitkering is namelijk niet in overeenstemming met de privacy-wetgeving. Bij brief van 18 oktober 2001 heeft verweerder eiseres meegedeeld, dat het niet mogelijk is om de specificatie van haar Anw-uitkering te verwijderen van het rekeningafschrift. Het is niet in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Bij alle klanten van de SVB wordt dit gedaan en ver-weer-der kan helaas geen uitzondering voor eiseres maken. Bij brief van 9 november 2001 heeft eiseres zich ter zake gewend tot de Nationale Ombudsman. Deze heeft de brief aan verweerder doorgezonden met het verzoek die brief te behandelen als een bezwaarschrift. Naar het oordeel van de Ombudsman is verweerders brief van 18 oktober 2001 aan te merken als een beslissing op een verzoek in het kader van artikel 36 Wbp, waartegen bezwaar en beroep kan worden ingediend. Bij voormelde brief van 9 november 2001 heeft eiseres aangevoerd, dat zij het niet eens is met het feit dat, sinds de SVB haar Anw-uitke-ring rechtstreeks op haar bankrekeningnummer uitbetaalt, daarbij op haar bank-afschriften onder de omschrijving de bruto-netto specificatie van haar uitkering wordt vermeld. Op grond van de Wbp mag die specificatie niet worden vermeld op het bankafschrift. Zij voelt zich daarmee aangetast in haar privacy. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om op 27 februari 2002 op het bezwaar te worden gehoord. Zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt. B. Het besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag verweerders standpunt, dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met artikel 11, eerste lid, van de Wbp. Op grond van dat artikel mogen persoonsgegevens slechts verwerkt worden, als zij toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn. De vragen die eiseres in haar brief heeft gesteld met betrekking tot de gegevens die verweerder op het afschrift van haar bankrekening laat vermelden, zoals het sofinummer, zijn eerder aan verweerder gesteld. Dit heeft zelfs geleid tot contact met de toenmalige Registratiekamer (nu het College bescher-ing persoonsgegevens). De conclusie van die correspondentie was dat de SVB niet in strijd handelt met de geheimhoudingsplicht, omdat het verstrekken van dergelijke persoonsgegevens nood-zakelijk is voor de uitvoering van de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet. De argumenten hiervoor waren onder andere de volgende. Op grond van de wet is de SVB verplicht het sofinummer als registratienummer te gebruiken. Het is voor verweerder van essentieel belang dat er bij elke betaling een registratienummer wordt vermeld voor het geval een betaling onverhoopt retour komt. Dat is voor verweerder namelijk de enige manier om te kunnen achterhalen voor wie die betaling bestemd was. De feitelijke betaling is een wettelijk onderdeel van de uitvoering van de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet. Verweerder neemt aan dat eiseres er geen bezwaar tegen heeft dat de bank of de giro op de hoogte is van het maandelijks betaalde bedrag. Het is voor verweerder en voor eiseres zelf van belang dat zij regelmatig wordt geïnformeerd over de hoogte van haar AOW-pensioen en de inhoudingen die daar bij horen. Voor de SVB is het volgens de huidige werkwijze vermelden van gegevens een noodzakelijke maar ook een efficiënte werkwijze. De gegevens worden aangeleverd aan de bank of giro als tekstveld. Dit betekent voor de bank dat zij de gegevens kunnen afdrukken op het dagafschrift. Zij kunnen deze gegevens niet zonder meer verder verwerken, omdat de gegevens niet in aparte gegevensvelden zijn opgenomen. Dit kan ver-geleken worden met een gesloten envelop die verweerder aan de postbode meegeeft. Daarnaast bevatten de algemene voorwaarden van banken in het algemeen zeer strikte regels ten aanzien van de geheimhoudingsplicht. Als de SVB bij elke wijziging van de pensioenbedragen of de inhoudingen alle klanten zou informeren, moet verweerder jaarlijks ruim 4 miljoen extra brieven verzenden. Dit zou een enorme onkostenpost betekenen. Eiseres heeft zonder kennisgeving niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt om de hoorzitting bij te wonen. Derhalve gaat verweerder ervan uit dat zij geen gebruik wil maken van de mogelijkheid om door verweerder te worden gehoord. Een hoorzitting heeft daarom niet meer plaatsgevonden. C. Het beroep. Eiseres kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe is in beroep aan-ge-voerd, dat zij zich nog steeds aangetast voelt in haar privacy. De strekking van artikel 11, eerste lid, van de Wbp is eiseres niet duidelijk. Het ABP gebruikte het sofinummer destijds ook niet bij de uit--betaling van de Anw-uitkering. Eiseres acht verweerders werkwijze niet juist en heeft daartegen in beroep diverse bezwaren ingebracht. Eiseres heeft op 26 februari 2002 telefonisch aan verweerder bericht dat zij verhinderd was om ter hoorzitting te verschijnen. Verweerder heeft eiseres niet de mogelijkheid geboden om een nieuwe afspraak te maken om op het bezwaar te worden gehoord. D. De beoordeling. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wbp wordt in deze wet en de daarop berustende be-palingen verstaan onder verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van hande-lingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wbp is deze wet van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen. Ingevolge artikel 6 van de Wbp worden persoonsgegevens in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerkt. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Wbp mogen persoonsgegevens slechts worden ver-werkt, indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechte-lijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wbp worden persoonsgegevens niet verder verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Wbp houdt de verantwoordelijke bij de beoordeling of een ver-werking onverenigbaar is met de doeleinden, als bedoeld in het eerste lid, in elk geval rekening met: a. de verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen; b. de aard van de betreffende gegevens; c. de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene; d. de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en e. de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wbp worden persoonsgegevens slechts verwerkt voor zover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wbp, draagt de verantwoordelijke, indien hij persoonsgegevens te zijnen behoeve laat verwerken door een bewerker, zorg dat deze voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de te verrichten verwerkingen. De verantwoordelijke ziet toe op de naleving van die maatregelen. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wbp kan degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoons-gegevens de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de ver-werking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wbp bericht de verantwoordelijke de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed. Ingevolge artikel 45 van de Wbp geldt een beslissing op een verzoek, als bedoeld in artikel 36 van de Wbp, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Awb. Eiseres heeft verweerder op 12 oktober 2001 verzocht een aantal per-soonsgegevens, die haar be-tref-fen, te verwijderen van haar bankrekeningafschriften, met name het sofinummer, het bruto bedrag van haar Anw-uitkering alsmede de daarop toegepaste inhoudingen, aangezien deze gegevens volgens haar - naar de recht-bank begrijpt - voor het doel of de doeleinden van de ver-werking niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Verweerder heeft bij brief van 18 oktober 2001 afwijzend op dat verzoek beslist. Van de kant van eiseres is daartegen ingebracht, dat dit in strijd is met haar privacy. Naar het oordeel van de rechtbank moet verweerders beslissing, gelet op het bepaalde in artikel 45 van de Wbp, worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. De verstrekking van gegevens betreffende de Anw-uit-kering van eiseres aan de bank en de ver-mel-ding van die gegevens op het bankrekeningaf-schrift van eiseres moet worden beschouwd als ver-werking van persoons-gege-vens, als omschreven in artikel 1, aanhef en onder b, van de Wbp. De Wbp is ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wbp bovendien van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Het onderhavig geding spitst zich toe op de vraag of de persoonsgegevens van eiseres in overeen-stemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze door verweerder zijn verwerkt. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder de persoonsgegevens van eiseres op voor-mel-de wijze verwerken, nu deze gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van de (publiekrechte-lijke) taak door verweerder. De feitelijke betaling van de Anw-uit-kering is immers een wettelijk onderdeel van de uitvoering van de Anw. De persoonsgegevens van eiseres zijn daarbij op een wijze die verenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen verder verwerkt. De be-trokkenen worden daarmee op efficiënte wijze geïnformeerd over de hoogte van hun Anw-uitkering en de inhoudingen die daarop zijn toegepast. Verweerder is op grond van de wet verplicht het sofi-nummer als registratienummer te gebruiken. De betreffende ge-gevens zijn naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld en vervolgens zijn verwerkt, ter zake dienend en niet bovenmatig. Verweerder heeft bij de beoordeling van de vraag of de ver-werking van eiseresses persoons-gegevens verenigbaar is met de doeleinden, waarvoor ze zijn verkregen, bij afweging van de betrok-ken belan-gen in voldoende mate rekening gehouden met de verwantschap tussen het doel van de verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen, de aard van de betreffende gegevens, de gevolgen van de verwerking voor eiseres, de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en de mate waarin jegens eiseres wordt voorzien in passende waarbor-gen. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd, dat het verstrekken aan de bank en het vermelden van de betreffende persoonsgegevens op de bankrekeningafschriften noodzakelijk is voor de uitvoering van de Anw. Dit laatste is ook van belang voor het geval een betaling om wat voor reden dan ook retour komt. De huidige werkwijze is vol-gens verweerder noodzakelijk en efficiënt, met name met het oog op een adequate informatieverstrekking aan de betrokkenen over de hoogte van hun uitkering. In individuele gevallen kan niet van die werk-wijze worden afgewe-ken. De rechtbank kan zich met dit betoog verenigen. Verweerder heeft, nu de persoonsgegevens worden verwerkt door een bank, zorg gedragen dat deze bank voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de technische en organisatorische beveiligings-maat--regelen met betrekking tot de te verrichten verwerkingen. In dat kader heeft verweerder terecht gewe-zen op de algemene voorwaarden van banken, die zeer strikte regels bevatten ten aanzien van de geheim-houdingsplicht. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid op de gronden als vermeld in het bestreden besluit kunnen besluiten, dat niet zal worden overgegaan tot het weglaten van de persoonsgegevens van eiseres op haar bankrekeningafschriften. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken, dat het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel, zodat het beroep van eiseres voor ongegrond moet worden gehouden. Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist. III. BESLISSING. De rechtbank Maastricht: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. M.C.A.E. van Binnebeke in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Kavelaars als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2003 door mr. Van Binnebeke voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. C. Kavelaars w.g. M.C. van Binnebeke Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 5 december 2003 Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.