
Jurisprudentie
AO0247
Datum uitspraak2003-12-17
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206258/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206258/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 11 juni 2001 heeft appellant zijn besluit van 8 juni 1998 ingetrokken waardoor op het gedeelte van de Stationsweg tussen de Ring en het Oosteinde, gelegen te Zuidland, gemeente Bernisse, verkeer in twee richtingen weer mogelijk is.
Uitspraak
200206258/1.
Datum uitspraak: 17 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Bernisse,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 21 oktober 2002 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2001 heeft appellant zijn besluit van 8 juni 1998 ingetrokken waardoor op het gedeelte van de Stationsweg tussen de Ring en het Oosteinde, gelegen te Zuidland, gemeente Bernisse, verkeer in twee richtingen weer mogelijk is.
Bij besluit van 14 januari 2001 (lees: 2002) heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2002, verzonden op 23 oktober 2002, heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 mei 2003 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2003, waar [wederpartij] in persoon, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. P. Vermeulen, advocaat te Spijkenisse, is verschenen. Appellant is niet verschenen.
Na de zitting is gebleken dat appellant per abuis niet was uitgenodigd ter zitting te verschijnen. Evenmin had appellant stukken ontvangen.
De Voorzitter heeft het onderzoek heropend en appellant alsnog de brief van 28 mei 2003 van [wederpartij] toegezonden.
Bij brief van 25 september 2003 heeft appellant hierop gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 3 november 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P. van der Eijk en A.L. Koole, ambtenaren der gemeente, en [wederpartij] in persoon, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. P. Vermeulen, advocaat te Spijkenisse, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 13 januari 1998 heeft appellant op het gedeelte van de Stationsweg tussen de Ring en het Oosteinde eenrichtingverkeer ingesteld, waarbij de Stationsweg is gesloten voor alle motorvoertuigen in de richting van het Oosteinde. Met deze verkeersmaatregel werd beoogd de verkeersdruk op het weggedeelte te beperken, omdat deze verkeersdruk, aldus het besluit, volgens geldende milieunormen een onaanvaardbare situatie opleverde.
Bij besluit van 8 juni 1998 heeft appellant dit besluit van 13 januari 1998 ingetrokken en het eenrichtingverkeer op het gedeelte van de Stationsweg tussen de Ring en het Oosteinde omgedraaid, in die zin dat de Stationsweg is gesloten voor alle motorvoertuigen in de richting van de Ring. Appellant is tot dit besluit gekomen op grond van de overwegingen dat dit weggedeelte een verkeersdruk levert die volgens geldende milieunormen een onaanvaardbare situatie oplevert, dat het gewenst is deze verkeersdruk te beperken, dat overleg heeft plaatsgevonden met de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond die met de voorgestelde maatregel heeft ingestemd en dat de maatregel, gezien artikel 2 van de Wegenverkeerswet, strekt tot het voorkomen of beperken van de door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer.
2.2. Het in hoger beroep in het geding zijnde besluit van 14 januari 2002 waarbij appellant de intrekking van zijn besluit van 8 juni 1998 heeft gehandhaafd, waardoor op het gedeelte van de Stationsweg tussen de Ring en het Oosteinde, verkeer in twee richtingen mogelijk is, is gegrond op onder meer de overwegingen dat de theoretische uitgangspunten in het besluit van 8 juni 1998 tot het instellen van verkeersmaatregelen in de kern van Zuidland niet stroken met de door de weggebruiker als logisch ervaren verkeerscirculatie, dat daarvoor een enquête/evaluatie heeft plaatsgevonden, dat als gevolg daarvan een verbeterplan is opgesteld voor de bereikbaarheid en ontsluiting van het verkeer van en naar het centrum, dat het desbetreffende gedeelte van de Stationsweg deel uitmaakt van dit verbeterplan, dat overleg heeft plaatsgevonden met de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, die met de voorgestelde verkeersmaatregel heeft ingestemd, en dat de maatregel strekt, krachtens artikel 2 van de Wegenverkeerswet, tot het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2.3. Bij het nemen van een verkeersbesluit beschikt het bestuursorgaan over ruime beoordelingsmarges. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend dienen op te stellen. Dit neemt niet weg dat een verkeersbesluit op het punt van onder meer totstandkoming en motivering, naast de eisen die de Wegenverkeerswet en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer hieraan stellen, net als elk ander besluit dient te voldoen aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht daaraan stelt.
Evenals de rechtbank acht ook de Afdeling de voorbereiding en motivering van het bestreden besluit onvoldoende. Daarbij baseert de Afdeling zich, anders dan de rechtbank, niet zozeer op een eigen oordeel over de logica van de te herstellen verkeerssituatie of een eigen beeld dan wel interpretatie van de feitelijke situatie ter plaatse, maar op de door het bestuursorgaan gevolgde werkwijze en de door het bestuursorgaan gebruikte argumenten dan wel het ontbreken daarvan. De Afdeling betrekt bij haar oordeel dat appellant in 1998 op gronden die als een deugdelijke onderbouwing daarvan kunnen worden aangemerkt, heeft besloten eenrichtingverkeer in te stellen terwijl het weggedeelte thans wordt opengesteld voor verkeer in beide richtingen zonder dat duidelijk wordt gemaakt waarom de destijds gehanteerde gronden nu niet meer zouden gelden. De Afdeling sluit zich in dit opzicht aan bij het oordeel van de rechtbank dat de in de besluiten van 1998 genoemde verkeersdruk (overlast) en de thans genoemde vrijheid van het verkeer zich slecht met elkaar verhouden. In het hoger-beroepschrift noch ter zitting, waar appellant met name het door de weggebruikers feitelijke negeren van het eenrichtingverkeer en problemen met de handhaving heeft genoemd, heeft appellant hierover voldoende opheldering gegeven. Ook de overige stukken, waaronder het door appellant genoemde verbeterplan, bieden geen dan wel onvoldoende inzicht in de motieven op grond waarvan wordt overgegaan tot ongedaanmaking van het eenrichtingverkeer. Het ontbreken van een deugdelijke motivering op grond waarvan appellant is overgegaan tot openstellen van het weggedeelte voor verkeer in beide richtingen klemt temeer nu de door appellant genoemde enquête onder de inwoners van Zuidland en Simonshaven en de in het centrum van Zuidland gevestigde ondernemers geenszins overtuigend ongedaanmaking van het eenrichtingverkeer rechtvaardigt en ook de in het eindrapport "Evaluatie-onderzoek Verkeerssituatie centrum Zuidland Gemeente Bernisse" gedane aanbevelingen niet in deze richting wijzen.
2.4. Gelet op het voorgaande deelt de Afdeling, zij het op enigszins andere gronden, de conclusie van de rechtbank dat het besluit van 14 januari 2002 niet in stand kan blijven wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:47 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt, met verbetering van de gronden waarop deze berust, voor bevestiging in aanmerking.
2.5. Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt appellant in de door [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.177,30, waarvan een gedeelte groot € 966,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Bernisse te worden betaald aan [wederpartij].
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Broodman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003
204.