Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0258

Datum uitspraak2003-12-16
Datum gepubliceerd2003-12-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers102238 / KG ZA 03-741
Statusgepubliceerd


Indicatie

Boerderij is naar zijn aard dienstwoning; gedaagden hebben dit moeten begrijpen. Ontruiming bevolen.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH VONNIS IN KORT GEDING Zaaknummer : 102238 / KG ZA 03-741 Datum uitspraak: 16 december 2003 Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaak van: [eiser], h.o.d.n. De Landeleye, wonende en gevestigd te [woonplaats] [adres], eiser bij exploot van dagvaarding van 7 november 2003, procureur mr. L.R.G. M.Spronken, advocaat mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg, tegen: 1. [gedaagde sub 1], 2. [gedaagde sub 2], beiden wonende te [woonplaats] [adres], gedaagden bij gemeld exploot, advocaat mr. P.A. Schmidt te Zoetermeer. Partijen zullen hierna "eiser" en "gedaagden" worden genoemd. 1. De procedure 1.1. Eiser heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven. 1.2 De procureur van eiser heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties. 1.3 De advocaat van gedaagden heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties. 1.4 Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd. 2. De feiten 2.1. Eiser heeft in 1999 de eigendom verkregen van De Landeleye, zijnde een boerderij met bijbehorend land te [plaatsnaam], en hij exploiteert aldaar onder de handelsnaam "de Landeleye" een edelhertenfarm, boerderij, boerderijwinkel, tuinderij en groothandel. 2.2. Per 1 januari 2000 zijn gedaagden in dienst getreden van eiser in de functies van respectievelijk bedrijfsleider en van medewerkster van de boerderij/gasterij en de winkel. 2.3. Gedaagden wonen met hun gezin in de boerderij. 2.4. Nadat gedaagde sub 2 al eerder haar ontslag had genomen bij eiser, is het dienstverband tussen eiser en gedaagde sub 1 bij beschikking van de kantonrechter 's-Hertogenbosch per 1 november 2003 ontbonden. 2.5. Tussen eiser en gedaagden bestaat thans een verstoorde relatie. 3. Het geschil 3.1. Eiser vordert in dit kort geding, kort weergegeven, uitvoerbaar bij voorraad, 3.1.1. gedaagden te veroordelen om de woning aan de [adres], met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop vanwege gedaagden bevindt, per 1 november 2003, althans binnen een zodanig andere termijn als bij dit vonnis in goede justitie te bepalen is, volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met overgifte der sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van eiser te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, zulks met machtiging aan eiser bij gebreke van volledige voldoening hieraan deze verlating en ontruiming en dit vervolgens verlaten en ontruimd houden zelf te bewerken met behulp van de sterke arm van politie en justitie en op kosten van gedaagden, met gelasting aan gedaagden deze kosten op vertoon van de daartoe nodige bescheiden, bestaande uit een exploit of proces-verbaal van de met deze bewerking van de verlating en ontruiming belaste gerechtsdeurwaarder waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven, althans bestaande uit zodanige bescheiden als de rechter geraden zal oordelen, aan eiser te voldoen; 3.1.2. gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure en te bepalen dat gedaagden de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zullen zijn als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis zullen hebben betaald. 3.2. Eiser legt daaraan het navolgende ten grondslag. 3.2.1. Hij is eigenaar van onder meer de boerderij, en gedaagden verblijven daar zonder recht of titel. 3.2.2. De boerderij is een dienstwoning. Met het beëindigen van het dienstverband eindigt dus ook het recht op bewoning. Gedaagde sub 1 was immers in dienst als bedrijfsleider en had als zodanig een toezichthoudende taak. Bewoning van de boerderij door hem was noodzakelijk om een goede taakvervulling te waarborgen. Het bewonen van de boerderij behoorde tot de voor gedaagde sub 1 uit zijn dienstverband voortvloeiende verplichtingen. Het feit dat de arbeidsovereenkomst is ontbonden betekent dat het recht tot bewoning van de boerderij eveneens is geëindigd. 3.2.3. Eiser dient de exploitatie van zijn boerderij, gasterij en winkel alsmede de verzorging van de dieren en het toezicht daarop zelf ter hand te nemen. Daartoe is het noodzakelijk dat hij op de boerderij woonachtig is. Immers, degene die met de dagelijkse leiding van de hertenfarm is belast, dient op de boerderij te wonen, zodat mogelijke calamiteiten tijdig het hoofd kunnen worden geboden en het welzijn van de dieren onder alle omstandigheden gewaarborgd is. Nu de relatie tussen eiser en gedaagden ernstig is verstoord, durft eiser slechts onder begeleiding van derden op de boerderij te verblijven. Dit staat een goede exploitatie van de boerderij in de weg. Hij heeft derhalve een spoedeisend belang bij de vordering. 3.3. Het verweer van gedaagden tegen de vordering komt, zakelijk weergegeven, op het volgende neer. (i) de bewoning geschiedt krachtens een titel, te weten huur. Gedaagden hebben daarom recht op huurbescherming. Er is geen sprake van een dienstwoning; (ii) de verstoorde verhoudingen tussen partijen hebben geen negatieve invloed op de exploitatie van de boerderij; (iii) gedaagden zijn voornemens juridische stappen te ondernemen teneinde De Landeleye weer in eigendom te krijgen. Gedaagden hebben er daarom belang bij de boerderij te kunnen blijven bewonen, al was het maar om geen onomkeerbare situatie toe doen ontstaan. 3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan. 4. De beoordeling ad (i) 4.1. Wanneer sprake is van een (eigenlijke) dienstwoning, is daardoor een beroep op huurbescherming uitgesloten. Essentieel is dus of de boerderijwoning, die gedaagden bewonen, als zodanig moet worden beschouwd. 4.2. Van een eigenlijke dienstwoning is sprake indien een woning door de werkgever aan de werknemer is toegewezen met het oog op de aard van de door de werknemer te verrichten werkzaamheden, zodat de bewoning ervan behoort tot de voor de werknemer uit zijn dienstverband voortvloeiende verplichtingen. Een dergelijke toewijzing zal in het algemeen slechts kunnen geschieden met toestemming van de werknemer, met andere woorden deel uit maken van de inhoud van de arbeidsovereenkomst. 4.3. In het onderhavige geval is over een dienstwoning in het schriftelijk opgemaakte arbeidscontract niets opgenomen. Desalniettemin is voldoende aannemelijk dat over het bestaan van een dergelijke toewijzing overeenstemming bestond. Daaromtrent overweegt de rechter het volgende. 4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de boerderij van oudsher een agrarische bestemming heeft gehad en als zodanig in bedrijf is geweest en dat de boerderijwoning steeds het karakter heeft gehad van een woning van waaruit de dagelijkse leiding over de aan het bedrijf en het daarbij behorende, omringende land verbonden werkzaamheden werd gevoerd. Gedaagden hebben daaromtrent aangevoerd hebben dat de familie [naam gedaagde sub 1] al sinds de jaren 20 van de vorige eeuw op het perceel woont en dat steeds vanuit de boerderijwoning leiding is gegeven aan het agrarisch bedrijf. Dat leidt voorshands tot de conclusie dat bewoning van de boerderijwoning onlosmakelijk is verbonden met de werkzaamheden op het bedrijf en de boerderij naar zijn aard een (eigenlijke) dienstwoning is. 4.5. Weliswaar is in de schriftelijke arbeidsovereenkomst met gedaagde sub 1 niet opgenomen dat de boerderijwoning door eiser aan gedaagde sub 1 als dienstwoning in gebruik is afgestaan c.q. toegewezen, maar, gelet op het bestaande en ongewijzigde karakter van de boerderijwoning hadden gedaagden dit kunnen en moeten begrijpen. Op het moment dat zij in dienst traden bij eiser, is het karakter van de boerderijwoning immers niet veranderd en bracht de aard van de overeengekomen werkzaamheden mede dat zij die vanuit die woning moesten verrichten. Dat dit gedaagden bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst volledig bekend was mag worden aangenomen vanwege het feit dat zij daar reeds woonachtig waren en ter plaatse het agrarisch bedrijf hadden gedreven. 4.6. Aan het bovenstaande doet niet af dat op het loon van gedaagde sub 1 een (overigens niet ongebruikelijk te achten) vergoeding voor bewoning van de boerderij is ingehouden en evenmin dat daarvoor de - in dit verband wat ongelukkige maar kennelijk geen wezenlijke betekenis toekomende - benaming "huur" werd gebruikt. 4.7. Naar het voorlopig oordeel van de rechter moet daarom het bestaan van een dienstwoning worden aangenomen, hetgeen betekent dat gedaagden die woning thans, na het eind van hun beider arbeidsovereenkomst, moeten ontruimen en ontruimd aan de (ex)werkgever ter beschikking stellen. Voorzover nog nodig moet worden aangenomen dat zij thans zonder recht of titel gebruik maken van de woning zodat zij deze aan de eigenaar ter beschikking moeten stellen. Ad (ii) 4.8. De eisen van exploitatie van de onderneming en het feit dat de verhoudingen tussen partijen verstoord zijn, brengen, bezien in hun onderling verband en samenhang, een voldoende spoedeisend belang voor eiser bij zijn vordering mede. Ad (iii) 4.9. Eiser staat buiten een procedure van gedaagden tegen derden over het eventueel aan hen onrechtmatig ontnomen zijn van de eigendom van De Landeleye door die derden. Bij de beoordeling van dit geschil moet de rechter er derhalve vanuit gaan dat, mochten gedaagden in een procedure tegen die derden in het gelijk worden gesteld, eiser in deze zaak waarschijnlijk zal worden aangemerkt als verkrijger te goeder trouw en hij de eigendom van De Landeleye zal blijven behouden. Het gestelde belang van gedaagden is reeds daarom zodanig illusoir dat het thans geen gewicht in de schaal kan leggen. 4.10. Het bovenstaande betekent dat de verweren falen en de vorderingen, behoudens het navolgende, moeten worden toegewezen. Gelet op de omstandigheden van het geval zal de ontruimingstermijn worden gesteld op vier weken. 4.11. De gevraagde veroordeling in de executiekosten zal worden afgewezen, omdat geen grond is aangevoerd om van de voor die kosten normaal geldende regeling af te wijken. Het beroep op het arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaak Gielken/Jacobs faalt, omdat die uitspraak niet ziet op executiekosten maar op zogenaamde "nakosten", welke kosten betrekking hebben het (eventueel verschuldigde) salaris van de procureur. 4.12. Voorts merkt de rechter op dat de mede gevorderde machtiging om de ontruiming zonodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie en politie wordt afgewezen omdat zij strikt genomen overbodig is. Artikel 556 eerste lid Rv schrijft al voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door de deurwaarder. De deurwaarder behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. 4.13. Gedaagden zullen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. 4.14. Nu geen verweer is gevoerd tegen het verschuldigd zijn van wettelijke rente over de proceskosten zal deze worden toegewezen. 5. De beslissing De voorzieningenrechter: veroordeelt gedaagden om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te [plaatsnaam], met al degenen met al hetgeen dat zich daarin of vanwege gedaagden bevinden c.q. bevindt, te ontruimen en ontruimd te houden en de sleutels aan eiser ter hand te stellen; veroordeelt gedaagden in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op € 981,20, waarvan € 703,00 salaris advocaat en € 273,20 verschotten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.