Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0265

Datum uitspraak2003-12-09
Datum gepubliceerd2003-12-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305647/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Uden het bestemmingsplan "Buitengebied [naam]" vastgesteld.


Uitspraak

200305647/2. Datum uitspraak: 9 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Uden het bestemmingsplan "Buitengebied [naam]" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 juni 2003, no. 881646, beslist over de goedkeuring van dit plan. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 22 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 22 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 oktober 2003, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. E.J.M.J.J. Houben, gemachtigde, is verschenen. Verweerder is, met berichtgeving, niet verschenen. Voorts is de raad van de gemeente Uden, vertegenwoordigd door mr. A. de Jong, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plan voorziet in de uitbreiding van het aan de [locatie sub 1] gelegen recreatiecentrum ‘[naam]’ met een hotelgedeelte, een tweede restaurant en een afzonderlijke bedrijfswoning ter vervanging van de inpandige bedrijfswoning. 2.3. Verzoeker heeft een agrarisch bedrijf aan de [locatie sub 2]. Hij stelt dat hij in zijn bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt. Verzoeker voert daarbij aan dat door het recreatiecentrum uit te breiden met een hotelgedeelte het gehele complex binnen de stankcirkel van zijn veehouderij komt te liggen. Voorts voert hij aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met cumulatieve stankhinder. 2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bedrijfsvoering alsmede de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van verzoeker niet meer belemmerd of beperkt wordt dan reeds het geval was op grond van aanwezige burgerwoningen. Hij acht voldoende aangetoond dat zowel het hotelgedeelte, als de bedrijfswoning volgens het plan buiten de stankcirkel van verzoeker komen te liggen. Voorts merkt verweerder op dat verzoeker binnen zijn huidige bouwblok geen bouwmogelijkheden heeft. Hij acht de uitbreiding van het recreatiecentrum planologisch aanvaardbaar en niet in strijd het provinciaal beleid. 2.5. Aan de gronden waarop het hoofdgebouw van het recreatiecentrum ‘[naam]’ is gelegen, is de bestemming “Horecadoeleinden (H)” toegekend. Deze gronden zijn, voor zover hier van belang, bestemd voor horecabedrijven met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, parkeervoorzieningen en speelterreinen. Ingevolge artikel 7, lid B, onder 3., van de planvoorschriften mogen voorzieningen in de vorm van hotelkamers alleen worden gerealiseerd op de op de plankaart aangegeven plaats. Blijkens de plantoelichting vallen hotelkamers als object voor verblijfsrecreatie in omgevingscategorie I als bedoeld in de Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 (hierna: de Brochure). Met het genoemde planvoorschrift is beoogd de hotelkamers binnen het complex zodanig te situeren dat deze buiten de stankcirkel van het bedrijf van verzoeker ten behoeve van categorie I objecten komen te liggen. De Voorzitter stelt vast dat door de uitbreiding van het recreatiecentrum met een hotelgedeelte het gehele complex een categorie 1 object wordt als bedoeld in de Brochure. Dientengevolge zal, naar verzoeker terecht stelt, de omvang van de stankcirkel van zijn bedrijf ten opzichte van het recreatiecentrum wijzigen. Voorts stelt de Voorzitter vast dat verzoeker binnen de op grond van zijn milieuvergunning bestaande rechten zijn bedrijf eventueel zou kunnen uitbreiden, maar dat hij daarbij rekening dient te houden met een aantal aanwezige burgerwoningen, die dichter bij zijn bedrijf liggen dan het recreatiecentrum. Verzoeker heeft gelet hierop naar het oordeel van de Voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat hij door het plan in zijn bestaande uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt of in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd. Voorts heeft verzoeker naar het oordeel van de Voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de voorschriften inzake cumulatieve stankhinder door het plan in zijn belangen wordt geschaad. 2.6. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter reeds hierom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton w.g. Troost Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2003 234-377.