
Jurisprudentie
AO0266
Datum uitspraak2003-12-09
Datum gepubliceerd2003-12-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306228/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306228/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen het wijzigingsplan "Emmen, industrie- en bedrijventerrein Bargermeer" vastgesteld.
Uitspraak
200306228/2.
Datum uitspraak: 9 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], handelend onder de naam Autohuis [naam], gevestigd te [plaats],
2. [verzoeker sub 2], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen het wijzigingsplan "Emmen, industrie- en bedrijventerrein Bargermeer" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 juli 2003, kenmerk RW/A5/2003006346, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoeker sub 1 bij brief van 15 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2003, en verzoekster sub 2 bij brief van 19 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2003, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft verzoeker sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 19 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2003, heeft verzoekster sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 25 november 2003, waar verzoeker sub 1, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. ing. A.T. Hiddema, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. I.T. Herder en mr. S.F. Supusepa, ambtenaren van de gemeente, en [naam] en [naam], belanghebbenden, vertegenwoordigd door mr. P.J. van Steen, advocaat te Hoogeveen, daar gehoord.
Verzoekster sub 2 is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Met het wijzigingsplan wordt beoogd de vestiging van een prostitutiebedrijf mogelijk te maken op het perceel [locatie] te [plaats]. Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 0, vierde lid, van de "Partiële herziening van de voorschriften van diverse bestemmingsplannen van de gemeente Emmen ten aanzien van prostitutie- en escortbedrijven" (hierna: het moederplan).
Verweerder heeft het wijzigingsplan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers verzoeken om schorsing van het bestreden besluit omdat zij willen voorkomen dat het pand [locatie] in gebruik wordt genomen als prostitutiebedrijf. Zij stellen dat de vestiging van een prostitutiebedrijf niet past op het bedrijventerrein Bargermeer. Zij wijzen in dat verband onder meer op mogelijke geluids- en verkeeroverlast, parkeerproblemen en de voorgenomen revitalisering van het bedrijventerrein. [verzoeker sub 1] stelt dat de vestiging van het prostitutiebedrijf zal leiden tot een aantasting van de goede naam van zijn garagebedrijf.
Beide verzoekers stellen ten slotte dat de procedure tot vaststelling van het wijzigingsplan onzorgvuldig is verlopen.
2.4. Ingevolge artikel 0, vierde lid, van het moederplan is op de voorbereiding van het besluit tot wijziging de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
De Voorzitter stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders de in deze afdeling voorgeschreven procedure heeft gevolgd ten aanzien van de totstandkoming van het wijzigingsplan. Het feit dat het college van burgemeester en wethouders eerst heeft besloten het wijzigingsplan niet vast te stellen en nadat hij dit besluit heeft ingetrokken, alsnog na een daartoe strekkende rechterlijke uitspraak heeft besloten tot vaststelling van het wijzigingsplan, doet daar naar het oordeel van de Voorzitter niet aan af.
2.5. Ingevolge artikel 0, tweede lid, van het moederplan, voorzover relevant, is het verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken of delen daarvan te gebruiken ten behoeve van het prostitutie- en/of escortbedrijf.
Ingevolge artikel 0, vierde lid, van het moederplan, voorzover relevant, kan het college van burgemeester en wethouders in afwijking van het bepaalde in het tweede lid en overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, het gebruik van gebouwen binnen de op bijlage 1 aangegeven bestemmingsplannen wijzigen ten behoeve van de vestiging van een prostitutie- en/of escortbedrijf, mits (…) de locatie aanvaardbaar is vanuit oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid en mits kan worden voorzien in een voldoende aantal parkeerplaatsen en de toe te voegen bedrijfsfunctie in relatie tot het aanwezige woon- en leefklimaat respectievelijk de bestaande functioneel-ruimtelijke structuur van de omgeving (…) als passend kan worden beschouwd.
2.6. De Voorzitter stelt vast dat het wijzigingsplan betrekking heeft op de opstal en onbebouwde gronden van het perceel [locatie]. Ingevolge artikel 0, vierde lid, van het moederplan is het college van burgemeester en wethouders slechts bevoegd het gebruik van gebouwen te wijzigen. Voorzover het wijzigingsplan betrekking heeft op de onbebouwde gronden van het perceel [locatie] verwacht de Voorzitter dat het goedkeuringsbesluit in de bodemprocedure in zoverre zal worden vernietigd, en ziet hij dan ook aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening zoals aangegeven in het dictum van deze uitspraak.
2.7. De Voorzitter overweegt dat met het bestaan van de door verweerder goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het moederplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van verweerder onverlet om in de besluitvorming omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
2.8. De Voorzitter verwacht niet dat het goedkeuringsbesluit in zoverre in de bodemprocedure vernietigd zal worden nu vooralsnog niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de locatie uit oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid niet geschikt zou zijn voor de vestiging van een prostitutiebedrijf. Voorts is vooralsnog niet voldoende aannemelijk gemaakt dat niet kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dat de vestiging van het prostitutiebedrijf afbreuk zal doen aan de bestaande functioneel ruimtelijke structuur op het bedrijventerrein Bargermeer. Hiervan uitgaande is aan de wijzigingsvoorwaarden van het moederplan voldaan. Voorts heeft verweerder bij afweging van de belangen in redelijkheid uit planologisch oogpunt geen zwaarder gewicht behoeven toe te kennen aan de belangen van verzoekers dan aan de belangen die met het verplaatsen van het prostitutiebedrijf gemoeid zijn.
De verzoeken geven de Voorzitter dan ook geen aanleiding tot het treffen van een verdergaande voorlopige voorziening dan aangegeven in overweging 2.6.
2.9. Verweerder dient ten aanzien van [verzoeker sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 21 juli 2003, kenmerk RW/A5/2003006346, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het op de aangehechte kaart gearceerde deel van het wijzigingsplan;
II. wijst de verzoeken voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe in de door verzoeker sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Drenthe te worden betaald aan verzoeker;
IV. gelast dat de provincie Drenthe aan verzoeker sub 1 en verzoekster sub 2 het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (elk € 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2003
388.