Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0267

Datum uitspraak2003-12-10
Datum gepubliceerd2003-12-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306602/1 en 200306602/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 december 2002, kenmerk 2002-14.866/51, RRB heeft verweerder krachtens artikel 83 van de Wet geluidhinder voor de gevels van de woningen van appellanten de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting (hierna: MTG) vastgesteld in verband met de herziening van het bestemmingsplan Stadscentrum Hoogezand.


Uitspraak

200306602/1 en 200306602/2. Datum uitspraak: 10 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen: [appellant], beiden wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Groningen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 december 2002, kenmerk 2002-14.866/51, RRB heeft verweerder krachtens artikel 83 van de Wet geluidhinder voor de gevels van de woningen van appellanten de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting (hierna: MTG) vastgesteld in verband met de herziening van het bestemmingsplan Stadscentrum Hoogezand. Bij besluit van 19 september 2003 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van appellanten ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 2 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 2 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hebben appellanten de Voorzitter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2003. Appellanten zijn vertegenwoordigd door de Bewonersvereniging Kieldiep Westzijde te Hoogezand, bij monde van [gemachtigde] en [gemachtigde]. Verweerder is vertegenwoordigd door H. Stoffers, ambtenaar van de provincie. Namens het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer is daar het woord gevoerd door mr. G.H. Arkema en E.M.E. Jansema, ambtenaren van de gemeente. Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2. Overwegingen 2.1. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. Het beroep, zoals ter zitting nader is toegelicht, behelst de volgende gronden. 2.3. Appellanten stellen zich op het standpunt - kort weergegeven - dat het akoestisch onderzoek dat aan het besluit ten grondslag ligt ten onrechte is gebaseerd op het Besluit Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai van 22 mei 1981 (hierna: RMV 81) en op de “Regeling aftrek bij berekening en meting geluidbelasting vanwege een weg” van 26 februari 1989 (hierna: de Regeling), nu artikel 8 van het reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai 2002 (hierna: RMV 2002), bepaalt dat RMV 81 en de Regeling worden ingetrokken. Verder stellen zij zich op het standpunt dat in dat onderzoek ten onrechte zowel een aftrek voor stiller verkeer als een aftrek voor stiller asfalt is toegepast, omdat de aftrek krachtens artikel 103 van de Wet geluidhinder volgens hen een correctie voor zowel het wegdek als het verkeer betreft en omdat RMV 81 bovendien geen grondslag biedt voor een afzonderlijke aftrek voor stiller asfalt. Tot slot voeren zij aan dat het wegdek van de Kerkstraat niet is voorzien van het door verweerder toegezegde Zeer Stil Asfaltbeton (hierna: ZSA) maar van Tapisville, dat volgens hen minder geluidarm is dan ZSA. 2.3.1. In artikel 102, eerste lid, van de Wet geluidhinder is bepaald dat de Minister ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting vanwege een weg, voor het bepalen van het equivalente geluidniveau als omschreven in artikel 1, regels stelt inhoudende op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid. In het tweede artikellid is bepaald dat de minister regels kan stellen omtrent de onderzoeken, bedoeld in dit hoofdstuk. 2.3.2. In artikel 103 van de Wet geluidhinder is bepaald dat de Minister bij toepassing van artikel 102, telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, kan bepalen dat bij de berekening en meting van de geluidbelasting van de gevel van woningen of van andere gebouwen dan woningen of andere geluidgevoelige objecten op het resultaat een door hem aan te geven aftrek mag worden toegepast. Deze aftrek mag niet hoger zijn dan 5 dB(A)). 2.3.3. RMV 81 en RMV 2002 bevatten regels omtrent de onderzoeken, bedoeld in artikel 102, tweede lid, van de Wet geluidhinder. De Regeling bevat regels omtrent de aftrek van de geluidproductie van motorvoertuigen, als bedoeld in artikel 103 van de Wet geluidhinder. Over de toepassing van RMV 81 en de Regeling in dit geval overweegt de Voorzitter het volgende. 2.3.4. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onder d, RMV 2002 kan toepassing worden gegeven aan RMV 81 ter bepaling van het equivalente geluidniveau vanwege een weg voorzover voor de eerste dag van de derde kalendermaand volgend op het tijdstip van inwerkingtreding van RMV 2002 de resultaten van het akoestisch onderzoek ingevolge artikel 80, tweede lid, van de Wet geluidhinder aan burgemeester en wethouders zijn overgelegd. 2.3.5. RMV 2002 is op 30 maart 2002 in werking getreden. De eerste dag van de derde kalendermaand volgend op het tijdstip van inwerkingtreding is 1 juni 2002. De resultaten van het akoestisch onderzoek ingevolge artikel 80, tweede lid, van de Wet geluidhinder zijn vóór die datum aan burgemeester en wethouders overgelegd. RMV 2002 stond derhalve niet aan toepassing van RMV 81 in de weg. 2.3.6. Uit artikel 10, tweede lid, RMV 2002 volgt dat indien toepassing is gegeven aan de overgangsregeling van artikel 9, tweede lid, RMV 2002, zoals in dit geval, de Regeling eveneens toepassing vindt. Overeenkomstig artikel 1, aanhef en onder b, van de Regeling is de aftrek bedoeld in artikel 103 van de Wet geluidhinder dan ook terecht bepaald op 5 dB(A). Uit artikel 103 van de Wet geluidhinder volgt dat die aftrek uitsluitend betrekking heeft op de te verwachten afname van de geluidproductie van motorvoertuigen in de toekomst. De wegdekcorrectie op grond van RMV 81 staat los van artikel 103 van de Wet geluidhinder en kan in combinatie daarmee worden toegepast. 2.3.7. In artikel 8 RMV 81 is bepaald dat in situaties die vallen buiten het toepassingsgebied van de in bijlage II bij RMV 81 beschreven methode, de toe te passen methode goedkeuring dient te hebben van de inspecteur. 2.3.8. Artikel 8 RMV 81 biedt, anders dan appellanten hebben gesteld, een grondslag om bij de bepaling van het equivalente geluidniveau vanwege een weg uit te gaan van andere methoden dan die zijn genoemd in bijlage II bij het RMV 81. De aftrek voor het gebruik van ZSA is gebaseerd op Publicatie 133 van de stichting Centrum voor regelgeving en onderzoek in de grond-, water-, Wegenbouw- en verkeerstechniek van januari 1999, getiteld “Het wegdek gecorrigeerd op akoestische eigenschappen”. De Afdeling heeft onder meer bij uitspraak van 5 februari 2003, no. 200103672/1, (www.raadvanstate.nl) geoordeeld dat die publicatie de meest recent aanvaarde milieutechnische inzichten inhoudt. Voor toepassing van de publicatie is toestemming gegeven door de inspecteur. Derhalve heeft verweerder die circulaire aan de aftrek voor ZSA ten grondslag kunnen leggen. 2.3.9. Bij de vaststelling van de MTG’s is een wegdekcorrectie voor ZSA toegepast. Daarom dient het aan te brengen wegdek in akoestisch relevant opzicht ten minste gelijkwaardig te zijn aan ZSA om aan het besluit te kunnen voldoen. Ter zitting is in dit verband naar voren gebracht dat het Tapisville in de Kerkstraat een proefstrook betreft. Volgens verweerder volgt uit metingen tot dusverre dat met dat wegdek kan worden voldaan aan het besluit. Hij is zich ervan bewust dat de akoestische kwaliteit van het wegdek ten minste die van ZSA moet zijn en zal er op toezien dat daaraan ook wordt voldaan. Gelet op een en ander is de Voorzitter van oordeel dat de door verweerder toegepaste wegdekcorrectie niet in de weg staat aan de rechtmatigheid van de vastgestelde MTG’s. 2.4. Concluderend is de Voorzitter van oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Daarom ziet de Voorzitter tevens aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep ongegrond; II. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt w.g. Stolker Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003 157.