Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0309

Datum uitspraak2003-12-17
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303841/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Ede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 augustus 2002, het bestemmingsplan "Wekerom, Bedrijventerrein Willinkhuizen" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 mei 2003, kenmerk RE2002.104663, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 7 oktober 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.


Uitspraak

200303841/1 Datum uitspraak: 17 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Ede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 augustus 2002, het bestemmingsplan "Wekerom, Bedrijventerrein Willinkhuizen" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 mei 2003, kenmerk RE2002.104663, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 7 oktober 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Meulepas, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is gehoord de gemeenteraad van Ede, vertegenwoordigd door Th. Driever, ambtenaar van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein tussen de Lage Valkseweg en de Oude Willinkhuizerweg aan de rand van de kern Wekerom. 2.3. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, aangezien de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein tot op een afstand van 30 meter van zijn woning zijn woongenot aantast. Daarnaast meent appellant dat verweerder zonder deugdelijke motivering afwijkt van zijn eigen beleid, zoals neergelegd in het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan). 2.4. De gemeenteraad stelt dat in het plan voldoende afstand is gehouden tussen de woning van appellant en de gronden waarop de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein is voorzien. Hij is hierbij uitgegaan van de afstanden uit de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Daarnaast stelt de gemeenteraad dat de uitbreiding van het bedrijventerrein de bedrijfsvoering van appellant niet belemmert, omdat appellant zijn agrarisch bedrijf nu ook al niet meer kan uitbreiden volgens de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 en de brochure Veehouderij en Hinderwet 1985. 2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft het plan goedgekeurd. Hij stelt zich met de gemeenteraad op het standpunt dat de bestaande stankgevoelige bebouwing aan de Lage Valkseweg reeds de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van appellant verhindert. Daarnaast is hij van mening dat het woongenot van appellant niet onaanvaardbaar wordt aangetast, nu in het plan de afstanden zoals opgenomen in de VNG-brochure tussen de woning en genoemde uitbreiding in acht zijn genomen en in een groenstrook tussen het bedrijventerrein en de woning van appellant is voorzien. Voorts stelt verweerder dat het plangebied geen bijzondere landschappelijke waarden kent, dat de voorgenomen uitbreiding past in een integrale gemeentelijke visie en overeenkomt met het in het streekplan opgenomen beleid over lokale bedrijventerreinen. 2.6. In het plan is een categorie-indeling van bedrijven opgenomen die overeenkomt met de categorie-indeling van bedrijven uit de VNG-brochure. Het plan maakt alleen vestiging van bedrijven uit de categorieën 1, 2 en 3a mogelijk. Volgens deze indeling moet voor handhaving van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu bij vestiging van bedrijven uit categorie 1 en 2 rekening worden gehouden met een afstand tot woonbebouwing van respectievelijk 10 en 30 meter. Bij vestiging van bedrijven uit categorie 3a geldt een afstand van 50 meter. De Afdeling is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van de afstanden uit de VNG-brochure heeft kunnen uitgaan. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de woning van appellant en de bebouwingsgrens van het plangebied meer dan 30 meter is. Voorts is in het plan op ongeveer 50 meter van de woning van appellant een bestemmingsgrens opgenomen. Alleen buiten deze bestemmingsgrens, op een afstand van 50 meter of meer van de woning van appellant, laat het plan vestiging van bedrijven uit categorie 3a toe. Daarnaast is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de Oude Willinkhuizerweg ter hoogte van de woning van appellant onverhard is en dat de hoofdontsluiting van het bedrijventerrein ook na de in het plan beoogde uitbreiding via de Edeseweg en de Lage Valkseweg zal verlopen. Daarbij zal de Oude Willinkhuizerweg voornamelijk vanaf de kruising met de Lenderinkweg tot aan de Edeseweg worden gebruikt. Dit deel van de Oude Willinkhuizerweg is verhard en meer dan een kilometer van de woning van appellant gelegen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de uitbreiding van het bedrijventerrein zoals in het plan voorzien tot meer dan beperkte nadelige gevolgen voor het woongenot van appellant zal leiden. Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat het plangebied grotendeels wordt begrensd door een groenstrook, die ter hoogte van de woning van appellant 10 meter breed is. 2.7. Voorzover appellant betoogt dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van zijn beleid waarbij de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein in regionaal verband moet worden bezien, overweegt de Afdeling het volgende. Het plangebied ligt in landelijk gebied D. Volgens het streekplan is het beleid ten aanzien van nieuwe functies in dit gebied terughoudend. Deze mogen de ontwikkeling naar een duurzame agrarische productiestructuur niet in de weg staan. Verder vermeldt het streekplan dat bedrijventerreinen met een lokale functie een opvangtaak hebben voor lokale initiatieven en voor verplaatsing en uitbreiding van in de gemeente aanwezige bedrijvigheid. Uit de stukken is gebleken dat het plan voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein en dat deze uitbreiding is bedoeld voor de vestiging van bedrijven in en rondom de kern Wekerom. Anders dan appellant stelt, verzet het streekplan zich niet tegen de uitbreiding van het bedrijventerrein zoals in het plan voorzien. Voorts is de Afdeling niet gebleken dat meergenoemde uitbreiding de bedrijfsvoering van appellant beperkt. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit het voorgaande dat verweerder het besluit tot goedkeuring van het plan in overeenstemming met zijn beleid heeft genomen. Reeds hierom treft deze beroepsgrond geen doel. 2.8. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het bestreden plan. Het beroep is ongegrond. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton w.g. Broekman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003 12-447.