Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0325

Datum uitspraak2003-12-17
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303638/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het verbouwen/uitbreiden van een woning op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 11 februari 2003 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 april 2003, verzonden op 23 april 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.


Uitspraak

200303638/1. Datum uitspraak: 17 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], allen wonende te [woonplaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Breda van 15 april 2003 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het verbouwen/uitbreiden van een woning op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 11 februari 2003 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 april 2003, verzonden op 23 april 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 22 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2003, waar appellanten, in de personen van [appellanten] en bijgestaan door mr. K.T.E. Huisman, advocaat te Heilig Landstichting, en het college, vertegenwoordigd door J. van Dalen en mr. R.G.L. van de Ven, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet (onder meer) in het plaatsen van een kap op een bestaande, tegen de zijgevel van de woning aangebouwde, garage. In de aanvraag is de ruimte onder het dak met een (maximale) hoogte van 2,40 m omschreven als gang, linnenkamer en berging. Deze ruimten zullen volgens het bouwplan slechts via de eerste verdieping van de woning toegankelijk zijn. 2.2. Het bouwplan is gesitueerd op gronden die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Meerdijk 1972, deel C” de bestemming “Eengezinshuizen in open bebouwing, klasse A met bijbehorende erven (EOA)” hebben. Ingevolge artikel 9, lid A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woningen met daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en tuinen, met dien verstande dat: (…) f. indien op de kaart geen andere maat is aangegeven de afstand van ieder vrijstaand huis of van ieder blok tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m zal bedragen; g. bij ieder huis als bijgebouw uitsluitend één huishoudelijke berg- of werkruimte met een grondoppervlak van ten hoogste 15 m2 of een garage met daarbij opgenomen bergruimte met een grondoppervlak van ten hoogste 35 m2 mag worden gebouwd; (…) j. bijgebouwen eveneens moeten voldoen aan de gestelde zijdelingse perceelsafstand voor woningen tenzij deze tenminste 1 m achter de lijn – welke kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van het huis – worden gebouwd; (…). 2.3. Appellanten betogen met recht dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan betrekking heeft op de uitbreiding van een bijgebouw. Naar het oordeel van de Afdeling is sprake van een uitbreiding van het hoofdgebouw, de woning. De nieuwe ruimte kan in bouwkundig opzicht niet los worden gezien van de woning, reeds omdat deze alleen vanuit de woning (de eerste verdieping) kan worden betreden. Ook de daarin voorziene functies zijn zo nauw verweven met de functie van het hoofdgebouw, dat deze niet functioneel ondergeschikt is aan de woning, maar daarvan deel uitmaakt. Of in plaats van de in de bouwaanvraag aangegeven functies feitelijk wordt beoogd daarin slaapkamers te realiseren, zoals door appellanten is gesteld, is dan ook niet van betekenis. De bestaande zijgevel van de garage, die in de perceelsgrens is gesitueerd, moet als gevolg van het bouwplan als zijgevel van de woning worden aangemerkt, waardoor niet wordt voldaan aan het vereiste dat de afstand van ieder vrijstaand huis of van ieder blok tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 meter dient te bedragen. Het bouwplan is derhalve in strijd met het bepaalde in artikel 9, lid A, onder f, van de planvoorschriften. 2.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. Nu de aangevallen uitspraak reeds strekt tot gegrondverklaring van het beroep kan deze, met verbetering van gronden, worden bevestigd. Met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, moet het college opnieuw op het bezwaar van appellanten beslissen. 2.5. Het college dient op de hierna aangegeven wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden waarop zij rust; III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 668,91, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Waalwijk te worden betaald aan appellanten; IV. gelast dat de gemeente Waalwijk aan appellanten sub 1 het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175.00,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door ,mr. W. van den Brink Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Lodder Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003 17.