Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0327

Datum uitspraak2003-11-11
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0200532/HE
Statusgepubliceerd


Indicatie

[appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de bank in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door [appellant] ondanks zijn jeugdige leeftijd vrijelijk in opties te laten handelen zonder dat daarvoor reële dekking aanwezig was en door na te laten [appellant] (voldoende) te begeleiden bij de aan- en verkoop van opties, zodat de bank aansprakelijk is voor de schade die [appellant] daardoor heeft geleden.


Uitspraak

typ. MB rolnr. C0200532/HE ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH, eerste kamer, van 11 november 2003, gewezen in de zaak van: [APPELLANT], wonende te [woonplaats], appellant bij exploot van dagvaarding van 29 mei 2002, procureur: mr. M.H.A.J. Slaats, tegen: de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK [NAAM VESTIGING] U.A., gevestigd te [vestigingsplaats], geïntimeerde bij gemeld exploot, procureur: mr. P.C.M. van der Ven, op het hoger beroep van het door de rechtbank te 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 1 maart 2002 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - de bank - als gedaagde. 1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 52983/HA ZA 00-1266) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de bank zal veroordelen om aan [appellant] te betalen € 6.586,73 in hoofdsom en € 658,44 ter zake buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 16 september 1999 en met veroordeling van de bank in de kosten van beide instanties. 2.2. Bij memorie van antwoord heeft de bank de grieven bestreden. 2.3. Op verzoek van [appellant] heeft het hof partijen gelegenheid gegeven voor schriftelijk pleidooi op 4 maart 2003. Op die datum hebben partijen hun zaak echter niet doen bepleiten. Wel heeft de bank een akte (met het opschrift pleitnota) genomen, kort gezegd inhoudende dat zij op voorhand geen pleitnota van [appellant] heeft ontvangen zodat zij daarop ook niet kan reageren. 2.4. Vervolgens heeft het hof een nieuwe dag voor pleidooi bepaald, waarop partijen hun zaak alsnog onder overlegging van producties schriftelijk hebben doen bepleiten, [appellant] door mr. Slaats en de bank door mr. Witte. 2.5. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep De grieven luiden, zakelijk weergegeven, als volgt. Grief 1 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] het de bank onmogelijk heeft gemaakt om bij iedere transactie gevolg te geven aan artikel 31f van het reglement van de European Options Exchange (hierna: EOE). Grief 2 klaagt erover dat de rechtbank heeft overwogen dat [appellant] in beginsel in staat was het verlies te dragen waarop zijn beoogde investeringen in opties zouden kunnen uitlopen. Grief 3 houdt in dat de rechtbank de vordering van [appellant] ten onrechte heeft afgewezen en [appellant] ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten. 4. De beoordeling 4.1.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. a. Op 20 augustus 1996 heeft [appellant], toen 20 jaar oud, een effectenrekening geopend bij Rabobank [vestigingsplaats] (cve, prod. 1). b. In verband met zijn voornemen om in opties te gaan handelen, heeft [appellant] op 14 oktober 1996 een zogenaamde 'Verklaring inzake optiehandel' van de Rabobank ondertekend (cve, prod. 2) waarin onder andere is opgenomen: '... cliënt, overwegende dat Cliënt het voornemen heeft om de Rabobank (hierna: de Bank), als Public Order Correspondent Member van de European Options Exchange (hierna: EOE), opdrachten te verstrekken tot het verrichten van optietransacties op de EOE, die de Bank voor rekening en risico van Cliënt zal uitvoeren; verklaart dat 1 (...) 2 Cliënt bekend is, dat de verhouding tussen Cliënt en de Bank voorts wordt beheerst door: a de Trading Rules en Trading Regulations van de EOE, en de General Conditions van de EOCC Clearing Corporation B.V. (hierna: EOCC). Deze reglementen kunnen desgevraagd bij de Bank ter inzage worden verkregen; (...) 7 Cliënt zich ten volle bewust is van de risico's, verbonden aan het kopen en verkopen van opties.' c. Ingevolge die verklaring was op de verhouding tussen [appellant] en de bank het Reglement voor de Handel van de EOE van toepassing. In artikel 31f van dat reglement is bepaald: 'Iedere Public Order Member zal voortdurend, alvorens een order van cliënt te accepteren, nagaan of die cliënt zich voldoende bewust is van zijn rechten en plichten en van de risico's die het beleggen in opties met zich meebrengt en of hij in staat is een verlies te dragen waarop enige beoogde investering in opties zou kunnen uitlopen.' d. Op 14 oktober 1996 heeft Rabobank [vestigingsplaats] aan [appellant] een krediet van f. 6.000,-- verleend om de voorgenomen handel in opties te kunnen financieren (cve, prod. 3). Het krediet is op 21 juli 1997 verhoogd tot f. 9.500,-- (cve, prod. 3) en op 15 augustus 1997 tot f. 25.000,-- (cvd, prod.). Op 9 september 1997 is het krediet verlaagd tot f. 15.000,-- (cvd, prod.). e. [appellant] heeft het krediet aangewend om daarmee de koop van callopties te kunnen financieren. [appellant] heeft die opties niet via de plaatselijke Rabobank gekocht, maar via de zogenaamde Rabo-orderlijn, welke lijn rechtstreeks contact tussen [appellant] en de beurs mogelijk maakte. f. Ter dekking van het krediet had [appellant] zijn aandelenportefeuille aan de bank verpand. [appellant] heeft zijn aandelenportefeuille op 10 of 11 september 1997 verkocht aan (een) derde(n). g. Op 17 oktober 1997 heeft [appellant] zijn effectenrekening geblokkeerd. Per die datum bedroeg de schuld van [appellant] aan de bank f. 13.618,83. Vervolgens hebben de ouders van [appellant] geld geleend waarmee zij de schuld van [appellant] aan de bank hebben afgelost. [appellant] heeft de lening van zijn ouders in termijnen afgelost en hij heeft de daarover verschuldigde rente betaald. 4.1.2. Bij inleidende dagvaarding heeft [appellant] gevorderd dat de bank wordt veroordeeld om aan hem te betalen f. 14.515,24, ter zake de hoofdsom ad f. 13.618,83 en betaalde rente, en f. 1.451,-- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 16 september 1999. 4.1.3. [appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de bank in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door [appellant] ondanks zijn jeugdige leeftijd vrijelijk in opties te laten handelen zonder dat daarvoor reële dekking aanwezig was en door na te laten [appellant] (voldoende) te begeleiden bij de aan- en verkoop van opties, zodat de bank aansprakelijk is voor de schade die [appellant] daardoor heeft geleden. 4.1.4. De bank heeft de vordering van [appellant] gemotiveerd weersproken, stellende dat zij [appellant] meerdere malen heeft gewezen op de risico's die verbonden zijn aan de handel in opties en dat [appellant] zich volledig bewust was van die risico's, en verder dat de door [appellant] aan de bank verpande aandelenportefeuille steeds voldoende dekking bood voor de optietransacties. [appellant] heeft uitsluitend callopties gekocht waarbij de financiële risico's veel kleiner zijn dan bij het schrijven van opties en waarvoor geen bijzondere deskundigheid was vereist, zodat de bank ter zake geen adviesplicht had, aldus nog steeds de bank. De bank heeft voorts betwist dat het door [appellant] geleden verlies op de handel in opties het debetsaldo op zijn bankrekening beloopt, stellende dat [appellant] van die bankrekening ook privé-opnames voor zijn levensonderhoud heeft gedaan. 4.1.5. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen, oordelende dat de bank geen op haar rustende, beperkte zorgplicht heeft geschonden. 4.2.1. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Dienaangaande overweegt het hof als volgt. 4.2.2. Volgens vaste jurisprudentie is een bank die van haar particuliere cliënten opdrachten tot het uitvoeren van optietransacties ontvangt, als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener tot een bijzondere zorgplicht gehouden, gelet op de zeer grote risico's die aan dergelijke transacties verbonden kunnen zijn. Deze zorgplicht - die naar zijn aard tot strekking heeft de cliënt te beschermen tegen het gevaar van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht - vloeit voort uit hetgeen de eisen van redelijkheid en billijkheid, naar de aard van de contractuele verhouding tussen een bank en haar particuliere cliënten, meebrengen. De omvang van de zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de eventuele deskundigheid van de cliënt, diens inkomens- en vermogenspositie, de vraag of de bank heeft toegezien op naleving van de marginverplichtingen en de cliënt daarover regelmatig heeft ingelicht, en de vraag of de bank terstond na het ontstaan van margintekorten aanvullende dekking heeft verlangd. Voor de bepaling van die omvang zijn de verplichtingen van de bank ingevolge artikel 31f en 31m van het Reglement voor de Handel van de EOE mede van betekenis, terwijl voorts bij de uitleg van deze bepalingen in aanmerking moet worden genomen dat zij onmiskenbaar mede strekken ter bescherming van de belangen van de cliënten van de bank (zie o.a. HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660 en HR 11 juli 2003, LJN-nr. AF7419, zaaknr. C01/257). 4.2.3. In de onderhavige zaak is in dit kader van belang dat ook in appel vaststaat dat [appellant] uitsluitend callopties heeft gekocht, nu geen grief is gericht tegen r.o. 3.2 van het beroepen vonnis. [appellant] heeft daardoor niet meer risico gelopen dan dat de opties uiteindelijk waardeloos zouden aflopen, zodat een eventueel verlies maximaal de door [appellant] voor de opties betaalde premie bedroeg. Het maximaal te lijden verlies kon dus vooraf worden vastgesteld. Naar 's hofs oordeel brengt zulks mee dat de omvang van de zorgplicht van de bank beperkter was dan in die gevallen waarin beleggers (ongedekt) call- en putopties schrijven. Bij het schrijven van opties zijn de financiële risico's immers wél zeer groot zodat daarvoor, anders dan voor het kopen van opties, een marginverplichting geldt op de naleving waarvan banken moeten toezien. Ook in appel staat dus vast dat de bank een beperkte zorgplicht had. 4.2.4. Bij de beantwoording van de vraag of de bank die (beperkte) zorgplicht heeft geschonden, staat voorop dat de bank zich niet uit haar zorgplicht ontslagen mocht achten op de enkele grond dat [appellant] - kennelijk met goedvinden van de bank - via de Rabo-orderlijn rechtstreeks met de optiebeurs handelde (zie voornoemd arrest van de Hoge Raad d.d. 11 juli 2003) en evenmin door het enkele feit dat [appellant] de standaardverklaring inzake optiehandel had ondertekend waarmee [appellant] vooraf had verklaard dat hij zich volledig bewust was van de risico's verbonden aan de optiehandel. Anders dan [appellant] heeft gesteld, hield artikel 31f van het Reglement voor de Handel van de EOE echter niet in dat de bank zich er voortdurend van moest vergewissen of [appellant] zich voldoende bewust was van zijn rechten en verplichtingen en van de risico's die met het kopen van callopties gepaard gingen en of [appellant] in de positie was een verlies te kunnen dragen dat uit iedere voorgenomen investering in opties kon voortvloeien, en evenmin bracht genoemd artikel mee dat de bank in alle gevallen zonder meer een waarschuwingsplicht had (HR 24 januari 1997, NJ 1997, 260). 4.2.5. Naar het oordeel van het hof is de bank in elk geval tot aan de verkoop van de aandelenportefeuille op 10 of 11 september 1997 niet tekort geschoten in de nakoming van haar zorgplicht jegens [appellant]. Daarbij neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking: * Een eventueel door [appellant] te lijden verlies bedroeg steeds maximaal de (vooraf bekende) voor de opties betaalde premie; * Nu geen grief is gericht tegen r.o. 3.4 van het beroepen vonnis staat ook in appel vast dat de bank [appellant] de normale waarschuwingen bij de (incidentele) kredietoverschrijdingen heeft gegeven, in ieder geval in april en juli 1997, en voorts dat de bank erop mocht vertrouwen dat [appellant], student én meerderjarig, ondanks zijn jeugdige leeftijd die (schriftelijke) waarschuwingen begreep; * Als onbetwist staat vast dat de bank [appellant] ook persoonlijk meermaals heeft gewezen op de risico's die verbonden zijn aan de handel in opties; * In appel staat tevens vast dat op de bank geen grotere zorgplicht rustte vanwege de jeugdige leeftijd van [appellant], aangezien geen grief is gericht tegen r.o. 3.6 van het beroepen vonnis; * [appellant] heeft bij memorie van grieven zelf gesteld dat de kredietlimiet aanvankelijk was bepaald op f. 6.500,-- (lees: f. 6.000,--) omdat de waarde van zijn aandelenportefeuille toen f. 6.500,-- (lees: f. 6.000,--) bedroeg, zodat vaststaat dat bij de aanvang van de handel in opties in ieder geval voldoende vermogen tegenover het krediet stond. Verder is van belang dat [appellant] bij pleidooi stelt dat hij het door de bank bij conclusie van dupliek overgelegde overzicht niet heeft betwist, omdat hij op basis van zijn beleggersoverzichten geen meer accuraat overzicht kan produceren. Gelet daarop en gelet op het feit dat het door de bank geproduceerde overzicht juist betrekking heeft op de periode vanaf 22 juli 1997 tot 11 september 1997, in welke periode de verhogingen en de verlaging van het krediet hebben plaatsgevonden, en dat uit dit overzicht volgt dat in die periode de door [appellant] gestelde zekerheid steeds ruimschoots dekking bood voor het krediet, heeft [appellant] naar 's hofs oordeel onvoldoende gemotiveerd betwist dat tot aan de verkoop van de aandelenportefeuille op 10 of 11 september 1997 tegenover het krediet voldoende vermogen stond. Derhalve staat vast dat [appellant] in ieder geval tot dat moment in staat was een eventueel verlies te dragen, waarbij het hof in aanmerking neemt dat [appellant] niet heeft gesteld voor welk bedrag hij zijn aandelenportefeuille heeft verkocht noch waaraan de opbrengst is besteed; * De bank heeft reeds bij conclusie van antwoord gesteld dat [appellant] zekerheid bood door middel van de verpande aandelenportefeuille, waarna het debat tussen partijen zich onder meer heeft toegespitst op de waarde van die aandelenportefeuille. Gelet daarop passeert het hof de eerst in appel, bij pleidooi, door [appellant] opgeworpen stelling dat hij niet wist dat zijn aandelenportefeuille als zekerheid voor het krediet diende; * [appellant] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat de zorgplicht van de bank, ondanks het ontbreken van een beheers- of adviesovereenkomst, zover ging dat de bank [appellant] inhoudelijk had moeten adviseren en begeleiden bij het kopen van de callopties. 4.2.6. Wat betreft de periode vanaf 10 of 11 september 1997 geldt het volgende. 4.2.7. Bij pleidooi heeft de bank gesteld dat er voor het krediet geen andere dekking bestond dan de aandelenportefeuille. De bank kan daarom hoogstens worden verweten dat zij na de verkoop van de aandelenportefeuille op 10 of 11 september 1997, althans vanaf de dag dat de bank met die verkoop bekend was c.q. behoorde te zijn, geen gevolg meer heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 31f van het Reglement voor de Handel van de EOE, door zich er niet opnieuw van te vergewissen of [appellant] een eventueel verlies zou kunnen dragen en door [appellant] niet opnieuw te waarschuwen. Nu echter als onbetwist vaststaat dat [appellant] na de verkoop van zijn aandelenportefeuille op 10 of 11 september 1997 nauwelijks nog orders heeft geplaatst, en [appellant] heeft nagelaten te stellen en te specificeren welke schade hij heeft geleden tengevolge van het feit dat de bank na 10 of 11 september 1997 niet meer heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 31f, terwijl zulks gelet op het verweer van de bank wel op zijn weg lag, en nu de bank - meerdere malen - onbetwist heeft gesteld dat de schuld van [appellant] aan de bank ook betrekking had op privé-opnames voor zijn levensonderhoud, is de vordering van [appellant] ook in zoverre niet toewijsbaar. 4.3. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven falen. Het beroepen vonnis zal daarom worden bekrachtigd onder aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor is overwogen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. 5. De uitspraak Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep onder aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor is overwogen; veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de bank tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 308,-- aan verschotten en € 1.090,-- aan salaris procureur. Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-Van Dijken, Hendriks-Jansen en Fikkers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 november 2003.