
Jurisprudentie
AO0332
Datum uitspraak2003-12-17
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303553/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303553/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij beslissing van 30 mei 2000 heeft de Minister van Economische Zaken de aanvraag van appellante om toewijzing van de locatie Bergh-Autoweg, gelegen bij grensovergang Bergh, bij km 150 aan de noordbaan van rijksweg A12, voor de exploitatie van een algemeen weggebonden wegrestaurant afgewezen.
Bij besluit van 17 januari 2001 heeft de Minister van Economische Zaken het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het door appellante gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Uitspraak
200303553/1.
Datum uitspraak: 17 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "B.V. tot Exploitatie van Pleisterplaatsen langs Autosnelwegen", gevestigd te Siebengewald,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 13 maart 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Economische Zaken.
1. Procesverloop
Bij beslissing van 30 mei 2000 heeft de Minister van Economische Zaken de aanvraag van appellante om toewijzing van de locatie Bergh-Autoweg, gelegen bij grensovergang Bergh, bij km 150 aan de noordbaan van rijksweg A12, voor de exploitatie van een algemeen weggebonden wegrestaurant afgewezen.
Bij besluit van 17 januari 2001 heeft de Minister van Economische Zaken het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het door appellante gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 juli 2003 heeft de Minister van Economische Zaken van antwoord gediend.
Bij brief van 1 augustus 2003 zijn nadere stukken ontvangen van de Minister van Economische Zaken. Deze zijn aan appellante toegezonden.
Bij brieven van respectievelijk 11 en 13 november 2003 zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de Minister van Economische Zaken toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.J.C.M. Willemen, advocaat te Roosendaal, en [gemachtigde], commissaris van appellante, en de Minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. K.M. Bresjer en
J. Steeman, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (hierna: de Wbr) is het verboden zonder vergunning van de Minister van Verkeer en Waterstaat gebruik te maken van een Waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd:
a. daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden;
b. daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
2.2. In hoger beroep is in geschil het oordeel van de rechtbank dat de brief van de Minister van Economische Zaken van 30 mei 2000 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden aangemerkt.
2.3. Appellante bestrijdt dit oordeel tevergeefs. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de beslissing van de Minister van Economische Zaken van 30 mei 2000 om appellante niet voor te dragen aan de Minister van Verkeer en Waterstaat voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wbr niet op rechtsgevolg is gericht. Vast staat dat de Minister van Verkeer en Waterstaat het bevoegde orgaan is om de hiervoor bedoelde vergunning te verlenen. Aan de voordracht van de Minister van Economische Zaken komt geen zelfstandige betekenis toe. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de toewijzing van de Minister van Economische Zaken van de vestigingsplaats voor een wegrestaurant aan een gegadigde op zichzelf nog geen recht verschaft om tot de bouw en exploitatie van een wegrestaurant over te gaan. Dit recht ontstaat eerst nadat de Minister van Verkeer en Waterstaat een vergunning heeft verleend als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wbr. Dat de Minister van Verkeer en Waterstaat in eerdere gevallen niet is afgeweken van de voordracht van de Minister van Economische Zaken doet er niet aan af dat uitsluitend aan de Minister van Verkeer en Waterstaat terzake bevoegdheid toekomt.
2.4. Gebleken is dat de Minister van Verkeer en Waterstaat thans nog geen beslissing heeft genomen op de door appellante ingediende aanvraag voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wbr. Tegen een beslissing van de Minister van Verkeer en Waterstaat op deze aanvraag, dan wel het uitblijven daarvan, staat ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, en artikel 6:2 van de Awb de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003
97-421.