Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0342

Datum uitspraak2003-12-16
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers216650 HA 03-431
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

kantonzaak, ontbinding arbeidsovereenkomst, sociaal plan, passendheid andere functie in verband met reisafstand


Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E sector kanton - locatie Deventer zaaknr.: 216650 HA 03-431 datum : 16 december 2003 BESCHIKKING OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST in de zaak van: de besloten vennootschap KLUWER B.V., gevestigd te Deventer, verzoekende partij, gemachtigde mr. C.J. Verhage, advocaat te Deventer, tegen [Verwerende Partij], wonende te Deventer, verwerende partij, gemachtigde mr. J.E.A.M. Kager, verbonden aan FNV Kunsten Informatie en Media te Amsterdam. De procedure De kantonrechter heeft kennis genomen van: - het verzoekschrift; - het verweerschrift. De mondelinge behandeling is gehouden op 9 december 2003. Verschenen zijn: - verzoekster, bij monde van mevrouw [A], manager marketing database, en mevrouw [B], medewerkster P&O, en bijgestaan door mr. C.J. Verhage voornoemd; - verweerster, bijgestaan door mr. J.E.A.M. Kager voornoemd. Het geschil en de beoordeling 1. Op 4 februari 1991 is verweerster, thans 36 jaar oud, bij verzoekster in dienst getreden. De functie van verweerster is database adviseur. Het salaris bedraagt € 2.577,42 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. 2. Het verzoek strekt tot ontbinding van deze arbeids-over-eenkomst op grond van gewichtige redenen, bestaande in een verandering in de omstandigheden van dien aard dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindi-gen. 3. Verzoekster voert daartoe kort samengevat het volgende aan. 3.1 Wegens reorganisatie is de functie van verweerster met ingang van 1 oktober 2001 komen te vervallen. Op haar daaropvolgende boventallig verklaring is van toepassing het binnen de organisatie van verzoekster met een representatieve vertegenwoordiging van de werknemersorganisaties overeengekomen Sociaal Beleidskader (hierna: SBK). 3.2 Op grond van de bepalingen van het SBK is na de boventallig verklaring van verweerster een periode van herplaatsing gaan lopen, die vervolgens twee maal is verlengd, éénmaal wegens onvoldoende herplaatsingsactiviteiten zijdens de werkgever. De herplaatsingsinspanningen van partijen hebben niet tot het beoogde resultaat, een passende vervangende functie voor verweerster, geleid. De herplaatsingsperiode (inclusief twee verlengingen) eindigt, rekening houdende met de zogenaamde fictieve opzegtermijn ingevolge de toepassing van de Werkloosheidswet, op 1 maart 2004, tegen welke datum ontbinding wordt verzocht. 3.3 In de herplaatsingsperiode is verweerster op een aantal interne vacatures opmerkzaam gemaakt, doch op sommige heeft zij niet gereflecteerd, en bij andere is na objectieve afweging de keuze niet op haar gevallen. Herplaatsing werd (en wordt) belemmerd door enerzijds de krimpende organisatie wegens tegenvallende bedrijfsresultaten en anderzijds door de wens van verweerster om voor een vervangende functie niet substantiëel te hoeven reizen. Ondanks voldoende inspanningen is het vinden van een passende vervangende functie niet gelukt, zodat thans, gezien het einde van de herplaatsingsperiode ingevolge het SBK, ontbinding van de arbeidsovereenkomst onvermijdelijk is. 3.4 Het SBK voorziet in een aanvulling op de door verweerster te ontvangen loongerelateerde werkloosheidsuitkering tot 80% van haar laatst verdiende salaris. Die aanvulling is, als onderdeel van het SBK, en in aanmerking genomen de overigens daaruit voor verweerster voortvloeiende, en door haar ook genoten rechten, billijk. Volgens de toelichting op de kantonrechtersformule wordt een met een representatieve vertegenwoordiging van de werknemersorganisaties overeengekomen sociaal plan in een beslissing als de onderhavige gevolgd, behoudens uitzonderingssituaties die thans niet aan de orde zijn. 4. Verweerster heeft - eveneens kort samengevat - het verzoek bestreden als volgt. 4.1 De noodzaak tot reorganisatie en het vervallen van haar functie als gevolg daarvan worden niet bestreden. 4.2 Wel wordt bestreden, dat verzoekster zich in voldoende mate zou hebben gekweten van haar inspanningsverplichting inzake de herplaatsing van verweerster, zoals neergelegd in het SBK. Vooral dankzij eigen inspanningen van verweerster heeft zij op diverse interne vacatures - vergeefs - gesolliciteerd. Verzoekster heeft haar weliswaar op tenminste drie interne alternatieven attent gemaakt, doch op twee daarvan heeft zij niet gesolliciteerd, omdat zij die niet passend vond (waarvan één vanwege de reisafstand Deventer/Houten), en op één heeft zij wel gesolliciteerd, althans daaromtrent heeft zij een oriënterend gesprek gevoerd (de door partijen in de stukken en ter zitting met "Accis-functie" aangeduide positie), doch toen zij die kon gaan bekleden heeft zij daarvan toch - schriftelijk gemotiveerd - afgezien wegens volgens haar onvoldoende passendheid en onvoldoende enthousiasme van de zijde van de leiding van de betrokken afdeling. 4.3 Haar klacht bij de Commissie SBK wegens onvoldoende inspanningen van verzoekster in het kader van haar herplaatsing is op 17 december 2002 gehonoreerd met een verlening van de herplaatsingperiode met zes maanden. Nadien is zij gedurende de eerste maanden van 2003 arbeidsongeschikt geweest, aanvankelijk volledig doch later is zij weer op therapeutische basis gaan werken. 4.4 Op haar verzoek heeft verzoekster haar, bovenop de rechten uit het SBK, outplacement via het bureau Van Eden & partners aangeboden, welke opdracht onder meer inhoudt dat zij door dat bureau zal worden begeleid tot het moment waarop haar "herplaatsingsprobleem" is opgelost. Die begeleiding is eerst per 1 oktober van start gegaan, als gevolg van een verwijtbaar aarzelende houding van verzoekster bij de beslissing terzake. Als gevolg van de ernstige vertraging die in de actieve herplaatsing is opgetreden, wordt verweerster thans geconfronteerd met een wezenlijk slechtere arbeidsmarkt. 4.5 Verweerster meent aldus dat verzoekster in zodanige mate toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit het SBK, dat een vergoeding conform de uitkomst van de kantonrechtersformule bij toepassing van correctiefactor 1, althans een hogere vergoeding dan die volgens de toepassing van het SBK aan de orde hoort te komen. 5. Nu de noodzaak tot de reorganisatie noch het als gevolg daarvan vervallen van de functie van verweerster zijn bestreden, en overigens ook niet is gebleken van voldoende aanleiding om anders te oordelen, staat de onvermijdelijkheid van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst vast. Ontbinding zal worden uitgesproken per 29 februari 2004, ook al omdat onbestreden door verzoekster is aangevoerd dat die ontbindingsdatum strookt met de bepalingen van het SBK terzake. 6. Voor wat betreft het antwoord op de vraag of de billijkheid gebiedt om aan deze ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding ten gunste van verweerster te verbinden geldt het volgende. 6.1 Uitgangspunt dient te zijn dat in een geval waarin de werkgever terzake van de reorganisatie die de grond voor de verzochte ontbinding vormt met een representatieve vertegenwoordiging van de werknemersorganisaties een sociaal plan is overeengekomen waarvan een regeling van de gevolgen van ontslag deel uitmaakt, zoals in dit geval, de kantonrechter die afspraken in een ontbindingsbeslissing volgt, tenzij die afspraken onder de omstandigheden van het geval niet tot een billijk resultaat zouden leiden. 6.2 De klacht van verweerster, waarop zij haar verzoek tot toekenning van een hogere vergoeding dan volgens het SBK baseert, komt in essentie neer op haar verwijt dat verzoekster zich gedurende de herplaatsingsperiode onvoldoende heeft gekweten van haar inspanningsverplichting om die herplaatsing te realiseren, met als gevolg dat verweerster thans, in een aanzienlijk slechtere arbeidsmarkt dan op het moment van de start van de herplaatsingsperiode, op zichzelf is aangewezen. 6.3 De kantonrechter volgt verweerster niet in haar bezwaren. Op zichzelf is juist, dat blijkens de beslissing van de Commissie SBK van 17 december 2002, waarin de herplaatsingsperiode op verzoek van verweerster werd verlengd wegens onvoldoende herplaatsingsactiviteiten van werkgeverszijde, verzoekster aanvankelijk onvoldoende inspanningen heeft verricht. Echter, die nalatigheid is vervolgens conform de regels van het SBK (waaraan ook verweerster rechten heeft ontleend) gecompenseerd door een verlenging van de herplaatsingsperiode met zes maanden. Wat er overigens rechtens ook zij van tekortkomingen zijdens verzoekster voorafgaande aan die verlengingsbeslissing, door die verlenging moeten die eventuele tekortkomingen geacht worden tussen partijen te zijn verrekend. Zij kunnen thans niet - ten tweede male - voor het verkrijgen van een compensatie worden opgevoerd. 6.4 Na de verlengingsbeslissing van 17 december 2002 is verweerster aanvankelijk enige tijd volledig door ziekte uitgevallen, en nadien nog enige tijd op therapeutische basis werkzaam geweest. Zij heeft ter zitting erkend, dat vanaf het voorjaar van 2003 de toen aangetreden personeelsfunctionaris mevrouw Diks "harder is gaan lopen". Zij verwijt verzoekster in die periode vooral het uitstellen van de beslissing op haar verzoek om outplacementbegeleiding door het Bureau Van Ede & partners. Die klacht is van onvoldoende gewicht. Voorop staat dat verzoekster niet tot het honoreren van dat verzoek gehouden was, nu zij volgens het SBK had gekozen voor loopbaanbegeleiding door Randstad Mobiliteitsdiensten (RMD), van welke begeleiding verweerster om haar moverende redenen geen heil verwachtte. Voorts heeft verzoekster aangevoerd, dat zij eerst overleg wenste te voeren over dit verzoek van verweerster met RMD. 6.5 Uit de stukken (en uit het over en weer ter zitting aangevoerde) is ook gebleken dat verweerster in die periode na 17 december 2002 de "Accis-functie" heeft geweigerd, hoewel verzoekster die passend voor haar vond. Het mag zo zijn dat verweerster voor die weigering op zichzelf aannemelijke gronden had, niet gebleken is dat objectief bezien die functie als volstrekt niet passend was aan te merken. Zij heeft ook het aanbod om die functie tijdelijk, als een proef en zonder een nadien eventueel nog gewenste outplacementbegeleiding op het spel te zetten, te gaan vervullen, afgewezen. 6.6 Uit de stukken is voorts gebleken, en ter zitting heeft verweerster ook erkend, dat zij de eventuele passendheid van een vervangende functie ook beoordeelde op de reisafstand vanaf haar woonplaats Deventer. In het huidige tijdsgewricht, met zijn breed gezien grote arbeidsmobiliteit, ook al als gevolg van het grote aantal tweeverdieners, is de onvermijdelijkheid van een aanzienlijke afstand woon- werkverkeer geenszins ongewoon te noemen. Waar verzoekster onbestreden heeft aangevoerd dat verweerster een woon-werkafstand van Deventer naar Houten, of zelfs naar Amersfoort als onoverkomelijk heeft aangemerkt, kan niet meer worden gesproken over een objectief toereikende grond om een functieaanbod als niet passend aan te merken. Deze beoordeling moet worden bezien in het licht van het gegeven dat verweerster geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waarom - objectief bezien - van haar niet kan worden verlangd dat zij een substantiële reistijd voor lief neemt of verhuist, ter vermijding van werkloosheid. 7. De conclusie uit het voorgaande kan geen andere zijn, dan dat de klachten van verweerster omtrent de herplaatsingsinspanningen van verzoekster, voor zover die thans nog in de beoordeling kunnen worden betrokken, onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt. De door verzoekster aangeboden vergoeding conform het toepasselijke SBK komt mitsdien billijk voor. 8. Er is niet gesteld, en overigens ook geen reden om aan te nemen dat het verzoek verband houdt met het bestaan van een opzegverbod. 9. In de omstandigheden van het geval wordt aanleiding gevonden voor compensatie van de proceskosten op na te melden wijze. 10. Nu het verzoek ongewijzigd wordt toegewezen bestaat geen aanleiding tot het bieden van de intrekkingsmogelijkheid volgens artikel 7:685 BW. De beslissing De kantonrechter: - ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 29 februari 2004; - kent aan verweerster ten laste van verzoekster een vergoeding toe in de vorm van een aanvulling van de aan verweerster toe te kennen loongerelateerde werkloosheidsuitkering tot 80% van het laatstelijk door haar in dienst van verzoekster verdiende bruto salaris en veroordeelt verzoekster tot betaling van die aanvulling aan verweerster, overeenkomstig de bepalingen terzake in het SBK, tegen bewijs van kwijting; - compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. Aldus gegeven door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 16 december 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.