
Jurisprudentie
AO0364
Datum uitspraak2003-12-17
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302750/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302750/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 maart 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) appellant, onder oplegging van een dwangsom, gelast het dakterras behorende bij de woning aan de [locatie] te [plaats] terug te brengen in de oude staat.
Bij besluit van 4 juni 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2003, verzonden op 21 maart 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2003. Deze brieven zijn aangehecht
Uitspraak
200302750/1.
Datum uitspraak: 17 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 18 maart 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) appellant, onder oplegging van een dwangsom, gelast het dakterras behorende bij de woning aan de [locatie] te [plaats] terug te brengen in de oude staat.
Bij besluit van 4 juni 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2003, verzonden op 21 maart 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.S.M. Vringer en mr. P.L. Bos, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning. Niet in geschil is dat appellant het onderhavige dakterras heeft gebouwd zonder de vereiste bouwvergunning en dat het college mitsdien bevoegd is handhavend op te treden. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie.
2.3. Hiervan is geen sprake, gelet op de omstandigheid dat het college bij besluit van 8 december 1999 bouwvergunning voor de uitbreiding van het in geding zijnde dakterras heeft geweigerd, welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, brengt dit met zich dat van de rechtmatigheid van dat besluit moet worden uitgegaan. Het betoog dat geen sprake is van inbreuk op de privacy van omwonenden, dat het dakterras met hooguit vier meter is verlengd en dat appellant is afgeraden bezwaar aan te tekenen, wat daar verder ook van zij, doet niet af aan de gehoudenheid het besluit van 8 december 1999 als rechtmatig aan te merken en mist derhalve doel.
2.4. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, niet het oordeel rechtvaardigt dat sprake is van concreet zicht op legalisering vanwege nieuw gebleken feiten en omstandigheden.
De gestelde omstandigheid dat zowel de bezwaarcommissie als de gemeente hebben aangegeven dat het dakterras alsnog gelegaliseerd zou kunnen dan wel moeten worden, kan niet leiden tot een oordeel als voornoemd, reeds omdat appellant het gestelde niet aannemelijk heeft gemaakt.
De door het college weersproken stelling van appellant dat alle verzoekers om handhaving inmiddels zijn verhuisd is een omstandigheid van na het nemen van het besluit op bezwaar en moet, wat daar overigens ook van zij, in verband met het ‘ex-tunc’ karakter van de door de bestuursrechter te verrichten toets buiten beschouwing blijven.
2.5. De rechtbank is eveneens op juiste gronden tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid handhavend op te treden.
Het beroep van appellant op het handhavingsbeleid dat het college sinds kort hanteert, is een omstandigheid van na het besluit op bezwaar en dient gelet op de ex-tunc toets in beroep, buiten beschouwing te blijven.
Ter zitting is zijdens het college opgemerkt dat daar waar zonder bouwvergunning wordt gebouwd, te allen tijde handhavend wordt opgetreden. De stelling van appellant dat hij aanspraak heeft op gelijke behandeling, kan reeds daarom niet slagen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g.Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003
27-455.