
Jurisprudentie
AO0586
Datum uitspraak2003-12-12
Datum gepubliceerd2003-12-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 03/715 WOB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 03/715 WOB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzekeringsplicht van organisatie-adviseurs die via hun persoonlijke vennootschappen middellijk aandeelhouder zijn van de BV waarvoor zij de werkzaamheden verrichten. Geen gezagsverhouding aangenomen, verzekeringsplicht stoelt op artikel 5 van het KB van 1986.
Uitspraak bevestigd in hoger beroep: LJN AQ8749
Uitspraak bevestigd in hoger beroep: LJN AQ8749
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 03/715 WOB
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
X,
wonende te B, eiser,
en
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 21 februari 2003.
2. Procesverloop
Op 25 juli 2002 heeft eiser bij verweerder diverse verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van het bestuur (WOB) ingediend, inhoudende toezending van documenten betrekking hebbende op traceringsonderzoeken naar mond- en klauwzeer bij diverse bedrijven in 2001.
Bij besluit van 4 september 2002 heeft verweerder eisers verzoek, op enkele geanonimiseerde documenten na, geweigerd.
Tegen dit besluit heeft eiser op 15 oktober 2002 bezwaar gemaakt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar in zoverre gegrond verklaard dat alsnog enkele documenten zullen worden verstrekt. Voor het overige handhaaft verweerder het eerdergenoemde besluit.
Tegen dit besluit heeft eiser op 2 april 2003 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft op 8 mei 2003 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 20 november 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.A. Diephuis en mr. J.M.H. Hamberg.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Verweerder heeft met een beroep op artikel 8:29 van de Awb, inhoudende dat uitsluitende de rechtbank van de betreffende stukken kennis mag nemen, stukken overgelegd. Beperkte kennisname is reeds vanwege de aard van onderhavige beroepsprocedure gerechtvaardigd. Desgevraagd heeft eiser toestemming gegeven om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen.
Op grond van de WOB heeft eiser verweerder verzocht openbaar te maken 18 sets met stukken betreffende de traceringsonderzoeken op diverse locaties naar mond- en klauwzeer, zijnde één set stukken per primair bedrijf. Eén set stukken bestaat ten eerste uit formulieren die naast naam, adres en woonplaatsgegevens van de betrokken veehouder onder meer ook gegevens bevatten als adressen van stallocaties, informatie over bedrijfsaansluitingen, aantallen dieren en gegevens over persoonscontacten. Voorts bevat een set nog één (opleg)fax of schriftelijke mededeling van ID-DLO waarin de uitslag van het onderzoek aan de RVV is medegedeeld.
Primair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat nu de door eiser verzochte documenten bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten, deze documenten op grond van artikel 10, eerste lid onder c van de WOB niet openbaar kunnen worden gemaakt. Subsidiair is verweerder van oordeel dat de documenten ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betreffende veehouders niet openbaar kunnen worden gemaakt op grond van artikel 10, tweede lid onder e, van de WOB.
Eiser heeft de juistheid van het bestreden besluit beargumenteerd bestreden, waarop hieronder, voor zover noodzakelijk, nader wordt ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 3, eerste lid, van de WOB is bepaald dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de WOB verbiedt informatie te verstrekken voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. Nu het verbod is gerangschikt onder de in artikel 10 genoemde absolute weigeringsgronden, hoeft verweerder niet het belang van de geheimhouding af te wegen tegen het belang van openbaarmaking.
Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd eiser meer informatie te verstrekken. De rechtbank ziet zich daarbij allereerst voor de vraag gesteld of de door eiser verzochte documenten bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten als bedoeld in artikel 10, eerste lid aanhef en onder c, van de WOB.
In jurisprudentie heeft de Afdeling Rechtspraak Raad van State (onder meer uitspraak 3 maart 1998, AB 1998,435) bepaald dat onder de uitzondering van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de WOB vallen alleen bedrijfs- en fabricagegegevens indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden gelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers.
De rechtbank is van oordeel dat onderhavige informatie geen betrekking heeft op afzet van producten door of de kring van afnemers dan wel leveranciers van onderhavige veehouderijbedrijven. Beoordeeld dient vervolgens te worden of hier wetenswaardigheden in het spel zijn omtrent het productieproces dan wel de technische bedrijfsvoering. De rechtbank acht ook dit niet het geval, nu in de betreffende formulieren geen inzicht wordt gegeven in bijvoorbeeld de door de veehouder gebruikte voedertechnieken of bedrijfsmachines dan wel hoeveelheden geproduceerde melk of mest.
De in artikel 10, eerste lid onder c, van de WOB genoemde weigeringsgrond is een absolute weigeringsgrond. De parlementaire geschiedenis van de WOB stelt een restrictieve toepassing voorop. Daarmee is beoogd dat deze weigeringsgrond bescherming biedt tegen concurrentie voor bedrijven die tegenover de overheid open kaart hebben moeten spelen omtrent hun bedrijfsvoering en hun bedrijfsprocessen. Voorgaande is wat anders dan de hier aan de orde zijnde formulieren, die geen inbreuk maken op de kennis en handelwijze van de veehouder. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid onder c. van de WOB in onderhavige geval niet van toepassing is.
Vervolgens dient de rechtbank de subsidiaire weigeringsgrond van verweerder te beoordelen.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de WOB blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van persoonlijke levenssfeer.
Na kennis te hebben genomen van de door de veehouders ingediende formulieren en de daarbij behorende documenten betreffende de uitslag, is de rechtbank van oordeel dat openbaarmaking van de in die formulieren opgenomen persoonsgegevens de persoonlijke levenssfeer van de betreffende veehouders raken. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat onder persoonsgegevens in dit geval naast de adresgegevens van de veehouder ook dient te worden verstaan de locatie adresgegevens, de locatietekeningen en de diernummers, nu mede op basis van deze gegevens de formulieren naar de (persoonsgegevens van de) betreffende veehouders zijn te herleiden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in onderhavige geval het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het belang van openbaarmaking van deze gegevens. Door weglakken van voornoemde persoonsgegevens resteert uitsluitend het formulier met standaardgegevens, zoals deze reeds aan eiser is verstrekt, zodat verweerder dan ook op juiste gronden geweigerd de persoonsgegevens openbaar te maken.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.J.A.M. van Geest, rechter, en in het openbaar uitgesproken op , in tegenwoordigheid van mr. J.M.M.B. van Eeten als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: