Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0693

Datum uitspraak2003-12-03
Datum gepubliceerd2003-12-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers82563 / HA ZA 03-299
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aannemer, directie, Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989, boeteclausule.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Vonnis : 03 december 2003 Zaaknummer : 82563 / HA ZA 03-299 De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AANNEMERSBEDRIJF KNOORS B.V., gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, eiseres, procureur mr. A.L.W.G. Houtakkers; tegen: [Naam gedaagde sub 1], wonende te [woonplaats], gedaagde sub 1, procureur mr. N.P.J. Frijns; [Naam gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats], gedaagde sub 2, procureur mr. N.P.J. Frijns. 1. Het verloop van de procedure Eiseres, hierna te noemen "Knoors", heeft [Gedaagden, hierna in enkelvoud te noemen gedaagde], gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd. [Gedaagde] heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord. Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1. Knoors heeft in opdracht van [Gedaagde] de nieuwbouw van een woonhuis gerealiseerd waarbij partijen zijn overeengekomen dat de nieuwbouw gerealiseerd diende te zijn binnen honderd werkbare dagen en dat op het bestek de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989, hierna te noemen U.A.V., van toepassing zijn. Knoors en [Gedaagde] zijn in de overeenkomst van aanneming een boeteclausule overeengekomen ter hoogte van NLG 1.000,- voor iedere dag dat Knoors het huis later zou opleveren dan de overeengekomen opleverdatum. [Gedaagde] laat een bedrag van de aanneemsom onbetaald. 2.2. Knoors stelt -kort samengevat- voorts dat de directie over de bouw werd gevoerd door architectenbureau [H.]. Door met name het ontbreken van tijdige materiaal keuzes door [Gedaagde] is vertraging in de bouw opgetreden. Partijen zijn in de bouwvergadering van 17 juni 2002 in aanwezigheid van [naam gedaagde sub 2], [De[M.] en [H.] overeengekomen dat de boeteclausule vervalt. Dit is door de architect per schrijven van 28 juni 2002 bevestigd. [Gedaagde] laat op de aanneemsom een bedrag van € 39.299,87 onbetaald. [Gedaagde] gaat ondanks sommaties en aangetekend schrijven van 28 februari 2003 niet tot betaling over. Sedert 10 december 2002 is [Gedaagde] in verzuim met betaling en dient vanaf die datum de wettelijke rente te voldoen. Ook dient [Gedaagde] de kosten buiten rechte te voldoen die worden vastgesteld op € 210,-. 2.3. Knoors heeft op grond van al het vorenstaande gevorderd dat [Gedaagde] bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen een bedrag ad € 39.299,87 te vermeerderen met de kosten buiten rechte ad € 210,- en de wettelijke rente vanaf 20 december 2002 tot de dag der algehele voldoening met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van deze procedure. 2.4. [Gedaagde] voert verweer hetwelk - samengevat en voorzover thans van belang - het volgende inhoudt. Partijen hebben een gunningbrief van 20 december 2001 ondertekend waarin is vastgelegd dat de uitvoering dient te geschieden overeenkomstig onder andere het bestek. Dit schrijven betreft een onderhandse akte waaruit bewijs volgt. In het bestek staat vermeld dat de werkzaamheden dienen te worden verricht binnen honderd werkbare dagen. De werkzaamheden zijn daadwerkelijk aangevangen op 25 februari 2002 en, rekening houdende met 32 niet-werkbare dagen, had de woning op 1 september 2002 opgeleverd dienen te worden. Er is eerst op 27 november 2002 opgeleverd zodat het project 197 werkbare dagen heeft geduurd waarvan er na aftrek van 32 niet-werkbare dagen 165 dagen overblijven. Het project heeft dus 65 werkbare dagen langer geduurd dan overeengekomen. [Gedaagde] ontkent dat door architectenbureau [H.] directie is gevoerd. Architectenbureau [H.] heeft [Gedaagde] wel geadviseerd en begeleid in bouwtechnische aangelegenheden. Nu [H.] in zijn brief van 28 juni 2002 schrijft dat de heer [M.] en [naam gedaagde sub 2] een bespreking hadden ten aanzien van de boeteclausule, blijkt hieruit dat [H.] geen directie voerde en dat ook de heren [M.] en [H.] hiervan op de hoogte waren. Er is ook nooit een overeenkomst tot directievoering tussen [Gedaagde] en Architectenbureau [H.] overeengekomen. [H.] kon niet namens [Gedaagde] beslissingen nemen of namens [Gedaagde] bindend beslissen. Knoors was hiervan op de hoogte en mocht er derhalve niet op vertrouwen dat een mededeling van [H.] jegens Knoors gedaan werd namens [Gedaagde]. [Gedaagde] betwist dat hij zich ten opzichte van Knoors dusdanig heeft gedragen dat Knoors uit deze gedragingen mocht afleiden dat architectenbureau [H.] en/of de heer [H.] zelf [Gedaagde] rechtsgeldig vertegenwoordigde en kon binden. Verder stelt [Gedaagde] dat in het bestek conform de U.A.V. nader is bepaald dat voor bestekswijzigingen, ook wijziging van de vastgelegde uitvoeringsduur van 100 werkbare dagen, een schriftelijke door de opdrachtgever via architect aan aannemer te verstrekken opdracht is vereist. [Gedaagde] ontkent dat er vertraging in de bouw is opgetreden als gevolg van met name het ontbreken van materiaalkeuzes door [Gedaagde]. De keuzes die werden voorgelegd waren voornamelijk een gevolg van werkzaamheden die door Knoors niet conform opdracht zijn uitgevoerd. Deze keuzes zijn door [Gedaagde] met bekwame spoed gemaakt en indien hierdoor een vertraging is ontstaan is deze niet te wijten aan [Gedaagde]. [Gedaagde] betwist dat er herhaalde verzoeken aan [Gedaagde] zijn gericht met betrekking tot het maken van keuzes. De binnen het project te maken keuzes zijn tijdig gemaakt en Knoors heeft in het bouwschema dat op verzoek van de architect is opgesteld op 25 juni 2002 aangegeven dat de 100 dagen termijn door Knoors gehaald kon worden waarbij Knoors rekening hield met de keuzes zoals genoemd in de brief van 17 juni 2002. [Gedaagde] ontkent dat er op 17 juni 2002 een bouwvergadering heeft plaatsgevonden. Zoals uit het schrijven van [H.] van 28 juni 2002 blijkt was er enkel sprake van een overleg tussen de heer [M.] en [naam gedaagde sub 2] waarbij de heer [H.] niet aanwezig was en waarvan ook geen verslag is gemaakt. [Naam gedaagde sub 2] heeft zich nimmer akkoord verklaard met het buiten werking stellen van de boeteclausule. Bovendien stelt [Gedaagde] dat de heer [Gedaagde] niet heeft ingestemd met het vervallen van het boetebeding, niet op de hoogte was van een en ander en ook nimmer zou hebben ingestemd met het vervallen van het boetebeding. Daarnaast kon uit gedragingen van de heer [Gedaagde] niet door Knoors worden afgeleid dat [naam gedaagde sub 2] beide kon binden. [Gedaagde] heeft de verbeurde boetes conform het bestek zijnde NLG 1.000,- per werkbare dag waarmee de bouwtijd wordt overschreden verrekend met de restant aanneemsom. Het bedrag van € 2.959,04 is door [Gedaagde] voldaan en derhalve is [Gedaagde] ook niet ingegaan op de sommaties zijdens Knoors. [Gedaagde] betwist dan ook dat hij in verzuim is daar Knoors geen vordering op [Gedaagde] heeft. [Gedaagde] betwist bij gebrek aan wetenschap dat Knoors buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken en indien deze kosten al gemaakt zijn betwist [Gedaagde] dat € 210,- een redelijk bedrag is nu de buitengerechtelijke werkzaamheden niet zijn gespecificeerd en ook niet zijn onderbouwd met verifieerbare bewijsstukken. 3. De beoordeling 3.1. Kernpunt van geschil is dat [Gedaagde] zich tot afwering van de vordering van Knoors beroept op de boeteclausule, waar [Gedaagde] volgens Knoors afstand van heeft gedaan. Door [Gedaagde] wordt betwist dat er afstand is gedaan van voornoemde boeteclausule. 3.2. Knoors baseert haar stelling dat [Gedaagde] afstand heeft gedaan van de boeteclausule op de brief van [H.] van 28 juni 2002 (productie 1 bij de dagvaarding). Ter discussie staat hierbij de vraag wie de directie heeft gevoerd. Volgens Knoors is dit Architectenbureau [H.] en volgens [Gedaagde] voerde hij als opdrachtgever de directie. 3.3. Paragraaf 3 van de te dezen toepasselijke U.A.V. bepaalt in het eerste lid dat de opdrachtgever gerechtigd is één of meer personen aan te wijzen om als directie op te treden. In het derde lid staat dat de opdrachtgever van een aanwijzing schriftelijk kennis geeft aan de aannemer. Tenslotte bepaalt het negende lid dat indien en zolang de opdrachtgever van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, de opdrachtgever, waar in de U.A.V. sprake is van directie in haar plaats treedt. 3.4. Nu door Knoors geen schriftelijke aanwijzing, behoudens het schrijven van Stichting Rechtsbijstand van 14 maart 2003 (productie 5 bij de conclusie van antwoord) dat echter niet als schrijven, in de zin van paragraaf 3 U.A.V., van opdrachtgever kan worden gezien, is overgelegd waaruit blijkt dat Architectenbureau [H.] de directie voerde, gaat de rechtbank er vanuit dat de directie door [Gedaagde] werd gevoerd. 3.5. Uit de overgelegde gunningbrief van 20 december 2001 (productie 1 bij de conclusie van antwoord) blijkt dat de heer [Gedaagde] als opdrachtgever geldt. Het schrijven van Knoors van 17 juni 2002 (productie 3 bij de conclusie van antwoord) is gericht aan de heer en [naam gedaagde sub 2]. Ook in het verslag van de werkbespreking van 28 mei 2002 wordt [naam gedaagde sub 2] vermeld als opdrachtgever naast de heer [Gedaagde] (productie 4 bij de conclusie van antwoord). Er is niet gebleken dat de heer [Gedaagde] hiertegen heeft geprotesteerd. De rechtbank is van oordeel dat, nu tevens uit de stukken blijkt dat [naam gedaagde sub 2] nauw betrokken was bij het bouwproject, [naam gedaagde sub 2] deel uit maakt van de directie en daarmee op basis van paragraaf 3 U.A.V. geacht wordt de directie mede te vertegenwoordigen. 3.6. Naar het oordeel van de rechtbank is het door Knoors overlegde schrijven van [H.] van 28 juni 2002 - mede gelet op vorenstaande - onvoldoende bewijs dat [Gedaagde] afstand heeft gedaan van de boeteclausule zoals overeengekomen in de overeenkomst van aanneming. 3.7. Paragraaf 36 U.A.V. bepaalt dat voor bestekswijzigingen een door de opdrachtgever aan de aannemer te verstrekken schriftelijke opdracht vereist is, mits voor een dergelijke bestekswijziging de bevoegdheid aan de opdrachtgever is voorbehouden. Door [Gedaagde] wordt in de conclusie van antwoord gesteld dat dit ook geldt voor wijziging van de onder 01-10-02 van het bestek vastgelegde uitvoeringsduur van 100 werkdagen. Dit wordt niet door Knoors betwist. 3.8. Ter comparitie voerde Knoors aan dat de door haar bij dagvaarding overgelegde brief van 28 juni 2002 te beschouwen is als de door de U.A.V. vereiste schriftelijke mededeling tot wijziging van het bestek, inhoudende dat de vastgelegde 100 dagentermijn mocht worden overschreden door de aannemer. 3.9. In het voornoemde schrijven van 28 juni 2002 wordt door [H.] enkel geschreven dat tussen de heer [M.] en [naam gedaagde sub 2] is besproken dat de opleveringsdatum niet meer kon worden gegarandeerd. Dit kan naar oordeel van de rechtbank niet worden gezien als een expliciete instemming van [Gedaagde] met een overschrijding van de 100 dagentermijn. Bovendien is het schrijven niet geschreven door de opdrachtgever, zijnde [Gedaagde]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voornoemde schrijven van 28 juni 2002 niet kan worden gezien als een schriftelijke opdracht van opdrachtgever, zijnde [Gedaagde], inhoudende dat de vastgelegde 100 dagen termijn mocht worden overschreden door de aannemer. 3.10. Overigens gaat de rechtbank ervan uit dat het bedrag ad € 2.959,04 met betrekking tot de douchewand door [Gedaagde] voldaan is, nu deze betaling door Knoors niet wordt betwist. 3.11. Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering van Knoors moet worden afgewezen en dat Knoors als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure moet dragen. 3.12. Nu de vordering van Knoors wordt afgewezen kan evenmin worden overgegaan tot een veroordeling van [Gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten. 4. De uitspraak De rechtbank: wijst het gevorderde af; veroordeelt Knoors in de kosten van het geding aan de zijde van [Gedaagde] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op € 750,00 aan griffierecht en € 1.542,00 voor salaris procureur. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.Ph. Bergmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. AE