
Jurisprudentie
AO0702
Datum uitspraak2003-11-12
Datum gepubliceerd2003-12-22
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers168362/KGZA 03-995
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-22
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers168362/KGZA 03-995
Statusgepubliceerd
Indicatie
Nu het 4-jarige kind van partijen getuige is geweest van mishandeling van de moeder door de vader en daardoor kennelijk getraumatiseerd is, wordt het verzoek afgewezen en de omgangsregeling, in afwachten van een beslissing in de bodemprocedure opgeschort.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector Handels - en Familierecht
VONNIS
van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
e i s e r,
procureur: mr. M.H.W.J. Hendriks,
- t e g e n -
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e,
procureur: mr. P.J.L. Kretzschmar.
Partijen worden hierna aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure is als volgt:
- dagvaarding d.d. 22 oktober 2003, die in fotokopie aan dit vonnis is gehecht;
- mondelinge behandeling op 29 oktober 2003;
- pleitnota van de vrouw;
- producties van beide partijen.
1.2. Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn op 6 oktober 1997 met elkaar gehuwd. Uit dat huwelijk is op 28 juli 1999 te Utrecht het navolgende kind geboren [naam kind].
2.2. Bij beschikking van deze rechtbank is op 16 april 2003 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de openbare registers op 14 mei 2003.
2.3. Bij voormelde beschikking is - onder meer - bepaald, dat [naam kind] haar gewone verblijfplaats zal hebben bij de vrouw en dat de man recht heeft op omgang met [naam kind] en wel:
- eenmaal in de 14 dagen een weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de vrouw [naam kind] op vrijdag naar het station [woonplaats van de man] brengt, alwaar de man [naam kind] ophaalt, en de man [naam kind] op zondag weer naar de vrouw terugbrengt;
- elke woensdag tot donderdagochtend, waarbij de man [naam kind] op woensdagmiddag tussen 15.30 uur en 17.45 bij de crèche ophaalt en haar op donderdagochtend tussen 6.45 uur en 09.00 uur weer naar de crèche terugbrengt, en;
- gedurende de helft van de vakanties, inclusief drie weken in de zomervakantie, door partijen in onderling overleg te bepalen.
2.4. Met ingang van september 2003 heeft de vrouw de omgang van de man met [naam kind] eigenmachtig stopgezet.
2.5. De vrouw heeft in september 2003 contact opgenomen met Bureau Jeugdzorg te Utrecht. Bij brief van 1 oktober 2003 laat het Bureau weten, dat zij een passend hulpaanbod hebben voor [naam kind]. Het formulier voor de aanvraag is in behandeling genomen. Er bestaat evenwel een wachttijd.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vor-dering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering in de vrouw te veroordelen mee te werken aan de door deze rechtbank bij beschikking van 16 april 2003 vastgestelde omgangsregeling, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
3.2. De vrouw heeft verweer gevoerd. Op dat verweer en op hetgeen partijen ter ondersteuning van hun standpunten voorts nog hebben aangevoerd zal in het hiernavolgende voor zover nodig worden ingegaan.
3.3. De vordering van de man strekt tot nakoming door de vrouw van de beschikking van 11 april 2001. In deze beschikking is - onder meer - bepaalt dat de man recht heeft op omgang met [naam kind] op een wijze als vermeld onder 2.3.
3.4. In dit kort geding moet worden vooropgesteld, dat de vrouw in beginsel gehouden is haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling zoals deze in voormelde beschikking is bepaald. De vordering van de man is in beginsel dan ook toewijsbaar. Dit zou slechts anders zijn, indien er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden. In dit oordeel moet mede worden betrokken de omstandigheid, dat de vrouw een verzoek tot beëindiging / wijziging van de omgangsregeling bij deze rechtbank heeft ingediend.
3.5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doen zich in onderhavige zaak bijzondere feiten en omstandigheden voor die meebrengen, dat de vordering van de man moet worden afgewezen.
3.6. De vrouw heeft onweersproken aangevoerd, dat zij in het verleden meerdere malen is mishandeld door haar man. In een aantal gevallen is [naam kind] hiervan getuige geweest. De laatste tijd gedraagt [naam kind] zich regelmatig raar / agressief jegens haar, nadat [naam kind] op bezoek is geweest bij haar vader, aldus de vrouw.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
Uit onderzoek is komen vast te staan:
1. dat het getuige zijn van mishandeling voor kinderen dezelfde gevolgen kan hebben als mishandeling van het kind zelf;
2. dat de gevolgen ernstiger kunnen zijn naar mate het kind jonger is;
3. dat het kind het vertrouwen in de moeder kan verliezen wanneer het kind omgang heeft met de vader die als agressor wordt beleefd;
4. dat in elk geval van omgang tussen kind en de vader die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van de moeder nodig is, dat de vader verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en de andere ouder als ouder niet langer diskwalificeert.
3.7. In het onderhavige geval is het kind - [naam kind] - door Bureau Jeugdzorg in behandeling genomen hetgeen duidt op traumatisering (zie 3.6. onder 1 en 2). Het door de vrouw ter zitting vermelde gedrag van [naam kind] - het naar haar steken met een mes - duidt op een verlies van vertrouwen en wellicht identificatie met de agressor, de man (zie 3.6. onder 3). Ter zitting is niet de indruk ontstaan dat de man verantwoordelijkheid neemt voor zijn agressie ten opzichte van de vrouw. De man lijkt integendeel de schuld van de problemen in de relatie nog steeds bij de vrouw te leggen.
3.8. De omgangsregeling wordt dan ook opgeschort in afwachting van besluitvorming mede op basis van een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, dat heden is gevraagd ten behoeve van de reeds aanhangig gemaakte bodemprocedure.
3.9. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan, gelet op het vorenstaande, onbesproken blijven.
3.10. Aangezien partijen ex-echtgenoten zijn, zullen de kosten van deze procedure tussen hen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1. wijst de vorderingen af;
4.2. verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek te doen naar de vraag of er bezwaren zijn tegen het recht op omgang dat de vader en de minderjarige met elkaar hebben en zo nee te adviseren over een regeling die het meest in het belang van de minderjarige is, zulks vooruitlopend op de reeds aanhangig gemaakte bodemprocedure tussen partijen;
4.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Quik - Schuijt en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2003.
w.g. griffier w.g. rechter