Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0771

Datum uitspraak2003-12-24
Datum gepubliceerd2003-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205463/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 oktober 2000 heeft appellant aan [partij] een compensatie van financiële schade toegekend ten bedrage van ƒ 3.462,00/€ 1.570,99 voor over de jaren 1996 en 1997 geleden schade als gevolg van verkeersmaatregelen in het kader van verkeersbesluiten Verkeersstudie Oude Stad en Verkeerscirculatie Zuidelijke Oude Stad.


Uitspraak

200205463/1. Datum uitspraak: 24 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 30 augustus 2002 in het geding tussen: [partij], wonend te [woonplaats], en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 oktober 2000 heeft appellant aan [partij] een compensatie van financiële schade toegekend ten bedrage van ƒ 3.462,00/€ 1.570,99 voor over de jaren 1996 en 1997 geleden schade als gevolg van verkeersmaatregelen in het kader van verkeersbesluiten Verkeersstudie Oude Stad en Verkeerscirculatie Zuidelijke Oude Stad. Bij besluit van 26 juni 2001 heeft appellant het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) - voorzover thans van belang - het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar inzoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State per telefaxbericht ingekomen op 9 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 november 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 4 maart 2003 heeft [partij] van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P. Ch. van Doorn en C.J. Padding, beiden ambtenaar der gemeente, en [partij] in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij rapporten van juni 1998 en januari 1999 heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), door appellant in eerste instantie aangewezen als schadebeoordelingscommissie in de zin van artikel 5, zevende lid, van de Verordening Schadecompensatie Verkeersbesluiten Verkeersstudie Oude Stad en verkeerscirculatie Zuidelijke Oude Stad (hierna: de verordening), advies uitgebracht ten aanzien van het door [partij] gedane verzoek. De inhoud van deze rapporten heeft appellant evenwel aanleiding gegeven een ander bureau, het Nederlands Expertise Bureau Nedeb B.V. (hierna: Nedeb B.V.), als nieuwe schadebeoordelings-commissie aan te wijzen, waarop dit bureau op 15 juni 2000 advies aan appellant heeft uitgebracht. 2.2. Bij besluit van 12 oktober 2000 heeft appellant, onder verwijzing naar het advies van Nedeb B.V., aan [partij] een financiële compensatie voor over de jaren 1996 en 1997 geleden schade als gevolg van bovengenoemde verkeersmaatregelen verstrekt ten bedrage van ƒ 3.462,00/€ 1.570,99. 2.3. Appellant voert in hoger beroep allereerst aan dat de rechtbank voor de berekening van de door [partij] geleden schade is uitgegaan van een onjuiste uitleg van het begrip "winst" zoals genoemd in artikel 1, aanhef en onder d, van de verordening. De rechtbank is daarbij uitgegaan van een "redelijke uitleg" van de verordening hetgeen zou meebrengen dat onder het winstbegrip het bruto-omzetresultaat, te weten de netto-omzet minus de inkoopwaarde, moet worden begrepen. Appellant stelt zich daarentegen op het standpunt dat geen sprake kan zijn van een "redelijke uitleg" nu de toelichting op de verordening voldoende uitsluitsel geeft wat onder genoemd begrip moet worden verstaan aangezien daarin vermeld is dat de belastingwetgeving als maatstaf is gekozen voor de begripsbepaling van winst en inkomen. 2.3.1. Zoals blijkt uit de tekst van de verordening en de artikelgewijze toelichting daarop, is voor de begripsbepaling van de term winst de Wet op de Inkomstenbelasting alsmede de Wet op de Vennootschapsbelasting als maatstaf gekozen. Gelet op de betekenis die het begrip winst in de Wet op de Inkomstenbelasting heeft, wordt onder deze term de nettowinst verstaan. 2.3.2. De berekening van de door [partij] geleden schade is door Nedeb B.V. uitgevoerd op basis van de netto-winstderving, hetgeen gelet op het bovenstaande, naar het oordeel van de Afdeling, overeenstemt met de verordening. Appellant heeft zich derhalve bij de beoordeling van [partij]'s verzoek om compensatie van de door haar geleden schade terecht gebaseerd op het advies van Nedeb B.V. De rechtbank heeft ten onrechte anders geoordeeld. 2.4. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat niet deugdelijk is gemotiveerd om welke redenen hij het rapport van de SAOZ naast zich neer heeft gelegd, Nedeb B.V. als nieuwe deskundige om advies heeft gevraagd en vervolgens, in afwijking van het SAOZ advies, op basis van dat rapport aan [partij] een compensatie van financiële schade heeft toegekend. 2.4.1. Ook dit betoog slaagt. Vooropgesteld moet worden dat de SAOZ in haar advies bij de berekening van de schade is uitgegaan van omzetderving, hetgeen, gelet op de hiervoor gegeven uitleg van de verordening, daarmee in strijd is. Nu ter zitting gebleken is dat appellant naar aanleiding van dit advies met de SAOZ heeft overlegd, doch dat dit overleg de SAOZ geen aanleiding heeft gegeven tot een nadere reactie en ook overigens uit de stukken genoegzaam naar voren is gekomen om welke reden het advies van de SAOZ terzijde is gelegd, kan niet worden geoordeeld dat het appellant niet vrijstond aan een andere deskundige een nieuw advies te vragen. 2.5. De rechtbank heeft voorts in haar oordeel het verlies van vijftien parkeerplaatsen mede betrokken. Gelet echter op hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken en op de inhoud van het beroepschrift staat vast dat [partij] geen beroepsgronden heeft aangevoerd die daarmee verband houden, zodat de rechtbank inzoverre in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld. 2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaard. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 30 augustus 2002, SBR 01/1540; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. De Gooijer w.g. Sparreboom Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003 195-384.