
Jurisprudentie
AO0775
Datum uitspraak2003-12-24
Datum gepubliceerd2003-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206394/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206394/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 19 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Schipluiden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 februari 2002, het bestemmingsplan "Kerkpolder-Oost" vastgesteld.
Uitspraak
200206394/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. de vereniging "De Vereniging van Eigenaren flatgebouw 'De Buitenhof'" (hierna: VVE ‘De Buitenhof’), gevestigd te Delft,
3. de vereniging "Huurdersvereniging 'Mozart'", gevestigd te Delft,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Schipluiden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 februari 2002, het bestemmingsplan "Kerkpolder-Oost" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 oktober 2002, kenmerk DRM/ARB/02/724A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief van 30 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2002, VVE ‘De Buitenhof’ bij brief van 17 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2002, en Huurdersvereniging ‘Mozart’ bij brief van 20 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 20 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 17 juli 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Huurdersvereniging ‘Mozart’. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2003, waar [appellant sub 1], in persoon, VVE 'De Buitenhof', vertegenwoordigd door [naam], voorzitter van de vereniging, Huurdersvereniging 'Mozart', vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. N.A.M. op de Laak, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, bijgestaan door P.A. van den Heuvel en drs. E.M. Klok, ambtenaren van de gemeente, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. VVE ‘De Buitenhof’ en Huurdersvereniging ‘Mozart’ bestrijden de juistheid van de gevolgde bestemmingsplanprocedure en stellen onder meer dat de gemeenteraad ten onrechte niet alle belanghebbenden vroegtijdig in de procedure heeft betrokken.
2.1.1. De Afdeling overweegt dat niet is gebleken dat het plan in strijd met de procedurevoorschriften van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vastgesteld en goedgekeurd. In de bestemmingsplanprocedure hebben appellanten gelegenheid gehad hun belangen naar voren te brengen. Er valt geen wettelijk voorschrift aan te wijzen dat de gemeenteraad verplicht belanghebbenden anderszins te betrekken bij de planvorming.
2.2. VVE ‘De Buitenhof’ en Huurdersvereniging ‘Mozart’ stellen dat de terinzagelegging van het goedkeuringsbesluit ten onrechte niet is gepubliceerd in een plaatselijk blad dat in Delft wordt verspreid. Huurdersvereniging ‘Mozart’ stelt daarnaast dat het goedkeuringsbesluit ten onrechte niet binnen twee weken na de bekendmaking daarvan door de gemeente ter inzage is gelegd.
2.2.1. De Afdeling overweegt dat de bezwaren betrekking hebben op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kunnen aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheden kunnen geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.3. Aan de orde zijn geschillen inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.4. In het plan zijn onder andere de bestaande recreatieve activiteiten in Kerkpolder-Oost als zodanig bestemd. Voorts voorziet het plan in de aanleg van een sportcomplex in het noordelijke deel van Kerkpolder-Oost.
Verweerder heeft het plan bij het bestreden besluit grotendeels goedgekeurd.
2.5. VVE ‘De Buitenhof’ en Huurdersvereniging ‘Mozart’ kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het noordelijke deel van het plan. Zij voeren daartoe aan dat het plangebied te groot is in relatie tot de noodzakelijke sportvoorzieningen, dat geen inspraak is verleend ten aanzien van de invulling van dit plandeel, dat geen milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is opgesteld bij de planvoorbereiding, met name wat betreft het voorziene sportcomplex, dat het plan in strijd is met het deelplan Abtswoude en dat het Besluit Luchtkwaliteit niet in acht is genomen. Voorts voeren zij aan dat wat betreft de inrichting van het noordelijke deel van het plangebied is gekozen voor de voor hun leden meest nadelige indeling, waardoor op een afstand van minder dan 50 meter van hun flatgebouwen een sporthal met een hoogte van 9 meter kan worden gebouwd. Zij stellen in dit verband dat het plan niet voldoet aan de afstanden die worden genoemd in de Brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’, waardoor het woon- en leefklimaat van hun leden zal worden aangetast. Zij vrezen onder andere voor licht-, geluid-, en stankoverlast.
2.5.1. De voornaamste reden van de gemeenteraad om het bestemmingsplan op te stellen is blijkens de plantoelichting de uitwerking van het deelplan Abtswoude, dat is opgesteld op grond van de Reconstructiewet Midden-Delfland. De gemeenteraad heeft aan het grootste deel van de gronden in het noordelijk deel van het plangebied de bestemming “Sportvoorzieningen (sportcomplex) -SC-“ toegekend ten behoeve van de te verplaatsen sportvelden die nu in het zogenoemde gebied “Look-West” liggen. De inrichting van het sportcomplex is in het bestemmingsplan niet gedetailleerd weergegeven.
Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht.
2.5.2. De gemeenteraad heeft een onderzoek laten verrichten naar de behoefte aan sportfaciliteiten bij diverse verenigingen voor de komende vijf tot tien jaar, waarbij tevens rekening is gehouden met de te verwachten demografische ontwikkelingen. Aan de hand hiervan heeft hij de omvang van het plandeel met de bestemming “Sportvoorzieningen (sportcomplex) -SC-“ bepaald.
Niet is gebleken dat deze omvang te groot is in verhouding tot de te verwachten behoefte.
2.5.2.1. Voorzover appellanten stellen dat ten onrechte geen inspraak is verleend over de inrichtingsschets van het sportcomplex overweegt de Afdeling dat deze schets geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan. Het bezwaar kan alleen al om deze reden thans niet aan de orde komen. In het kader van deze procedure ligt niet de inrichtingsschets voor, maar dient te worden beoordeeld of verweerder het plan, uitgaande van de voor appellanten meest ongunstige inrichting, in redelijkheid niet in strijd heeft kunnen achten met een goede ruimtelijke ordening.
2.5.2.2. Ten aanzien van het bezwaar dat ten onrechte geen m.e.r. is opgesteld, dat het Besluit Luchtkwaliteit niet in acht is genomen en dat het plan in strijd is met het deelplan Abtswoude overweegt de Afdeling het volgende.
De Afdeling stelt allereerst vast dat verweerder deze bezwaren, voorzover in beroep aangevoerd door Huurdersverening ‘Mozart’, ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. De huurdersvereniging richt zich in haar zienswijze tegen het noordelijke gedeelte van het plangebied, tegenover haar flat. De thans in beroep aangevoerde bezwaren houden naar het oordeel van de Afdeling geen afzonderlijke bedenkingen in, maar dienen te worden aangemerkt als ondersteuning van vorengenoemde zienswijze.
Ten aanzien van het bezwaar dat ten onrechte geen m.e.r. is opgesteld overweegt de Afdeling het volgende. In artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) in samenhang met artikel 2, eerste lid, van het Besluit m.e.r. 1994 worden als activiteiten bij de voorbereiding waarvan een m.e.r. moet worden gemaakt, aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. 1994 is omschreven.
In onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. 1994 is in categorie 10.1 bepaald dat bij de vaststelling van een ruimtelijk plan dat als eerste voorziet in de mogelijke aanleg van een recreatieve of toeristische voorziening een m.e.r. moet worden gemaakt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een voorziening die 500.000 bezoekers of meer per jaar aantrekt, een oppervlakte beslaat van 50 hectare of meer of een oppervlakte beslaat van 20 hectare of meer in een gevoelig gebied. Ingevolge onderdeel A, onder 2, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994 wordt, voorzover hier van belang, onder aanleg mede verstaan opnieuw in gebruik nemen, reconstructie, uitbreiding of verandering anderszins. Blijkens de wetsgeschiedenis (Nota van Toelichting bij het Besluit m.e.r. 1994, Stb. 1994, 540, p. 46) geldt een m.e.r.-plicht alleen voor de verandering of uitbreiding van de activiteit en niet voor het bestaande ongewijzigd blijvende gedeelte.
Het plangebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 63 hectare waarbinnen recreatieve of toeristische voorzieningen als bedoeld in het Besluit m.e.r. 1994 zijn toegestaan. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting hebben de bestaande activiteiten een omvang van ongeveer 49 hectare en kan ervan worden uitgegaan dat het bestaande gedeelte ten gevolge van het plan niet ingrijpend kan worden gewijzigd. Derhalve behoeft met dit gedeelte van het plan geen rekening te worden gehouden bij het bepalen van de m.e.r.-plicht, maar slechts met de uitbreiding van 14 hectare. De omstandigheid dat voor het bestaande gedeelte nooit een m.e.r. is opgesteld doet aan het voorgaande niet af.
De Afdeling stelt vast dat de oppervlakte van de uitbreiding geringer is dan die welke het opstellen van een m.e.r. noodzakelijk maakt. Voorts is gesteld noch gebleken dat deze uitbreiding meer dan 500.000 bezoekers per jaar zal aantrekken.
Gelet op het voorgaande behoefde bij de voorbereiding van het plan geen m.e.r. te worden opgesteld.
Ten aanzien van de door appellanten gestelde strijdigheid met het deelplan Abtswoude overweegt de Afdeling als volgt.
Het deelplan Abtswoude is een plan van voorzieningen als bedoeld in de artikelen 39 tot en met 46 van de Reconstructiewet Midden-Delfland. Het is door verweerder op 10 december 1996 vastgesteld. Vast staat dat het bestemmingsplan en het deelplan Abtswoude niet geheel met elkaar overeenstemmen.
De Afdeling stelt vast dat wettelijke bepalingen over de coördinatie van een plan van voorzieningen als evenbedoeld en een bestemmingsplan als zodanig ontbreken. De enkele omstandigheid dat het bestemmingsplan niet geheel overeenstemt met het deelplan Abtswoude staat niet aan de vaststelling en goedkeuring van het bestemmingsplan in de weg. Aan een deelplan ligt een meer beperkte belangenafweging ten grondslag dan in het kader van het bestemmingsplan, waar alle belangen tegen elkaar worden afgewogen, aan de orde is. In zoverre ligt het primaat bij het bestemmingsplan. Een en ander houdt in dat het beleid inzake de reconstructie van Midden-Delfland weliswaar niet zonder belang is voor de inhoud van het bestemmingsplan, maar dat dit beleid hiervoor niet bepalend of doorslaggevend kan zijn. Gelet op de aard en omvang van de afwijking van het deelplan Abtswoude is daarenboven niet aannemelijk geworden dat de ontwikkeling van het gebied Midden-Delfland als voorzien in dat deelplan in enigszins betekenende mate wordt doorkruist. Een en ander in aanmerking genomen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het belang bij de uitvoering van het deelplan Abtswoude op een onevenwichtige wijze bij zijn beoordeling heeft betrokken.
Ten aanzien van het door appellanten genoemde Besluit Luchtkwaliteit is niet gebleken dat dit, voorzover van toepassing, niet in acht is genomen.
2.5.2.3. Ten aanzien van het bezwaar over de aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de flatgebouwen nabij het plangebied overweegt de Afdeling het volgende.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is toepassing gegeven aan de Brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (hierna: de brochure). Voor sporthallen, tennisbanen (met verlichting) en een veldsportcomplex (met verlichting) wordt in de brochure een tot woningen aan te houden afstand van 50 meter genoemd. Voor kantines wordt een afstand van 30 meter genoemd.
De afstand van de flatgebouwen aan de Jan Thoméelaan en de Mozartlaan tot aan de grens van het plandeel met de bestemming “Sportvoorzieningen (Sportcomplex) -Sc-“ is ongeveer 35 respectievelijk 37 meter.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden onder andere bestemd voor sportaccommodaties (met inbegrip van kantines), twee sportgebouwen en sportvelden. In het tweede lid is bepaald dat voor gebouwen tenminste een afstand van 20 meter moet worden aangehouden tot de plangrens, zodat de afstand tussen de flatgebouwen en de gebouwen op het sportcomplex, waaronder de sportgebouwen, de kantine en de sportaccommodaties, minimaal 55 respectievelijk 57 meter zal bedragen.
Voorts ziet, anders dan appellanten menen, artikel 6, vijfde lid, van de planvoorschriften niet alleen op de aan te houden afstand tussen hun flatgebouwen en bouwwerken op de sportvelden maar eveneens op de afstand tussen hun flatgebouwen en de sportvelden zelf. De afstand tussen de flatgebouwen en de sportvelden zal ten minste 50 meter bedragen.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan voldoet aan de in de brochure genoemde afstanden. De Afdeling is voorts niet gebleken dat verweerder desondanks niet in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat het woon- en leefklimaat van de leden van appellanten niet in ernstige mate zal worden aangetast.
Ten aanzien van de omstandigheid dat het in opdracht van de gemeenteraad uitgevoerde akoestische onderzoek naar het equivalente en maximale geluidsniveau op de gevels van omliggende woningen blijkens het deskundigenbericht gebreken vertoont, overweegt de Afdeling dat dit onderzoek met name van belang is om te kunnen bepalen of met een bepaalde inrichting van het sportcomplex voldaan wordt aan de in het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer gestelde normen ten aanzien van het geluid in het kader van de handhaving daarvan. Thans is aan de orde de vraag of het bestemmingsplan een inrichting van het sportcomplex toelaat die voldoet aan evengenoemd Besluit. Het akoestisch onderzoek geeft, ondanks de gebreken die daaraan kleven, voldoende grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan een zodanige inrichting van het sportcomplex mogelijk maakt dat aan de normen van het Besluit wordt voldaan.
2.5.2.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen van VVE ‘De Buitenhof’ en Huurdersvereniging ‘Mozart’ zijn ongegrond.
2.6. [appellant sub 1] en anderen kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden (ontsluitingsweg) -Vo-” ter hoogte van het Reynier de Graefpad. Zij voeren daartoe aan dat dit plandeel, voorzover het voorziet in de mogelijkheid de openbaarvervoer-/autoverbinding in het noorden van het plangebied door te trekken tot aan de Tanthofkade en niet slechts dient ter ontsluiting van het nieuw aan te leggen sportcomplex, in strijd met het deelplan Abtswoude en het streekplan Zuid-Holland West.
2.6.1. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Hij stelt dat het plandeel alleen een ontsluitingsweg ten behoeve van het sportpark mogelijk maakt.
2.6.2. De gronden met de bestemming “Verkeersdoeleinden (ontsluitingsweg) -Vo-“ zijn ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften bestemd voor ontsluitingswegen en een hoogwaardig openbaarvervoerverbinding. Gelet op afmetingen van het plandeel is het feitelijk onmogelijk een hoogwaardige openbaarvervoerverbinding te realiseren. Aan de daartoe in artikel 21, tweede lid, opgenomen wijzigingsbevoegdheid heeft verweerder goedkeuring onthouden. Anders dan appellanten en de gemeenteraad menen kan het plandeel derhalve nog slechts dienen ter ontsluiting van het sportcomplex en derhalve niet als doorgaande weg. De vrees van appellanten dat dit plandeel een doorgaande verkeersverbinding mogelijk maakt, mist derhalve feitelijke grondslag.
Hetgeen appellanten hebben aangevoerd kan mitsdien niet leiden tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Evenmin kan het leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003.
210-409.