Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0792

Datum uitspraak2003-12-24
Datum gepubliceerd2003-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300142/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Emmen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 mei 2002, vastgesteld het bestemmingsplan “Weerdinge”.


Uitspraak

200300142/1. Datum uitspraak: 24 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2. de gemeenteraad van Emmen, en het college van gedeputeerde staten van Drenthe, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Emmen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 mei 2002, vastgesteld het bestemmingsplan “Weerdinge”. Verweerder heeft bij besluit van 3 december 2002, kenmerk 6.2/2002005565, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 6 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2003, en appellant sub 2 bij brief van 6 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2003, beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 31 januari 2003. Appellant sub 2 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 31 maart 2003. Verweerder heeft met een nader ingekomen stuk, gedateerd 11 april 2003, een reactie op de beroepen gegeven. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 3 juli 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant sub 1. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2003, waar appellant sub 1, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. S.F. Supusepa, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. W.F.R. Feenstra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan voorziet in actualisering van het planologische regime voor de kern Weerdinge. Met het plan wordt onder meer beoogd de bouw van acht woningen mogelijk te maken. 2.3. [appellant sub 1] en de gemeenteraad kunnen zich er niet mee verenigen dat verweerder goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming “Esdorp” en de aanduiding “nieuwbouwlocatie wonen”, voorzover toegekend aan het perceel kadastraal bekend sectie [A], nummer [B] (hierna: het perceel). Volgens appellanten doet de bouw van een woning op het perceel geen afbreuk aan een essentieel doorzicht en evenmin aan andere volgens het bestemmingsplan te beschermen waarden. De gemeenteraad betoogt dat het perceel met de vaststelling van het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe (hierna: POP) is toegevoegd aan de kern van Weerdinge. De ligging van het perceel binnen de rode contourlijnen van functiekaart 1 van het POP brengt naar zijn mening mee dat woningbouw hier is toegelaten. Ter bescherming van het essentiële doorzicht op de essenstructuur kunnen nadere eisen aan het bouwplan worden gesteld, aldus de gemeenteraad. [appellant sub 1] betoogt dat verweerder wel goedkeuring heeft verleend aan de in het plan opgenomen mogelijkheid tot nieuwbouw voor de percelen, kadastraal bekend sectie [A], nummers [C], [D] en [E]. Dit acht hij in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Tevens wijst hij erop dat vóór 1943 een woning op het perceel heeft gestaan, waarvan de fundering nog aanwezig is. [appellant sub 1] betoogt verder dat ongemotiveerd is afgeweken van het advies van de Commissie voor Gemeentelijke Bestemmingsregelingen. Daarnaast is hij van mening dat verweerder ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan hetgeen namens hem is ingebracht op de hoorzitting van verweerder. 2.4. Verweerder heeft dit gedeelte van het plan in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft daaraan goedkeuring onthouden. Volgens verweerder doet bebouwing op het perceel afbreuk aan een essentieel doorzicht op de essenstructuur. Het belang bij woningbouw weegt naar zijn mening niet op tegen het belang bij bescherming van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. 2.5. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt de Weerdingerstraat geflankeerd door lintbebouwing. Tussen deze lintbebouwing en de dorpskern van Weerdinge ligt hoofdzakelijk open gebied. Verweerder heeft de in het plan opgenomen mogelijkheden een woning te bouwen goedgekeurd voor de percelen kadastraal bekend sectie [A], nummers [C], [D] en [E]. De Afdeling is, mede gelet op het verhandelde ter zitting, niet gebleken dat deze percelen zodanig overeenkomen met het perceel van [appellant sub 1], dat verweerder deze bij de beoordeling van het plan als gelijke gevallen moest beschouwen. Daartoe wordt overwogen dat de percelen met nummers [D] en [E] liggen tussen percelen waarop de tot het lint behorende bebouwing staat. Bebouwing op deze percelen strekt tot invulling van open plekken binnen het bebouwingslint aan de Weerdingerstraat. Verder staat aan de oostzijde van de Weerdingerstraat, ter hoogte van het daartegenover liggende perceel met nummers [C], reeds bebouwing die onderdeel uitmaakt van het lint. Gelet hierop heeft verweerder er in redelijkheid van kunnen uitgaan dat bebouwing op het perceel met nummers [C] bijdraagt aan de stedenbouwkundige afronding van het bebouwingslint aan de Weerdingerstraat. 2.5.1. Het betoog van [appellant sub 1] dat verweerder zich bij de beoordeling van de bouwmogelijkheid ten onrechte heeft gebaseerd op het POP faalt. Het POP is een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, dat door verweerder terecht wordt gebruikt als toetsingskader voor besluiten omtrent de goedkeuring van bestemmingsplannen. 2.5.2. Ter zitting is vast komen te staan dat het gedeelte van het perceel waarop de bouw van een woning is voorzien, onderdeel uitmaakt van een gebied dat volgens functiekaart 1 van het POP ligt binnen de bebouwingscontour van de kleine kern Weerdinge. Voor het overige liggen het perceel en de gronden ten noorden en ten noordoosten daarvan in een gebied dat op functiekaart 1 van het POP is aangeduid als zone III van het landelijk gebied. Volgens het POP is de praktische betekenis van de contourlijnen dat, gerekend vanuit de kern, uitbreiding van de kernbebouwing voorbij deze lijn niet wordt toegestaan. Bebouwing tot aan de contourlijn is eventueel mogelijk. Ter zitting heeft verweerder in dit verband naar voren gebracht dat de toelaatbaarheid van bebouwing afhangt van een belangenafweging. In dit kader wordt onder meer belang gehecht aan de landschappelijke inpassing van bebouwing en aan de stedenbouwkundige afronding. Volgens het POP zijn in zone III van het landelijk gebied landbouw, recreatief medegebruik en de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie gelijkwaardig. Daarbij staat de samenhang tussen landbouwkundige, abiotische, cultuurhistorische en archeologische waarden voorop. Verweerder hecht aan bescherming van de cultuurhistorische waarde van de essenstructuur. Onder de essenstructuur wordt begrepen een historisch gegroeid geheel van beplanting, wegenpatroon, open ruimte en verspreide karakteristieke boerderijen. Het hiervoor beschreven beleid acht de Afdeling niet onredelijk. In aanmerking genomen de ligging van het perceel, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouw van een woning ter plaatse gevolgen heeft voor de openheid van het gebied en dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de essenstructuur en het zicht daarop vanaf de Weerdingerstraat. De Afdeling ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder er niet van heeft kunnen uitgaan dat met het stellen van nadere eisen aan een bouwplan de bescherming van de essenstructuur niet is gewaarborgd. Hieruit volgt dat niet kan worden geoordeeld dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de belangen die namens [appellant sub 1] op de hoorzitting naar voren zijn gebracht. Evenmin is er, gelet op de in het bestreden besluit neergelegde belangenafweging, grond voor het oordeel dat verweerder ongemotiveerd is afgeweken van het advies van de Commissie voor Gemeentelijke Bestemmingsregelingen. Ten slotte acht de Afdeling het niet onredelijk dat verweerder in de omstandigheid dat vóór 1943 een woning op het perceel heeft gestaan geen aanleiding heeft gezien van het in het POP neergelegde beleid af te wijken. Daarbij neemt zij in aanmerking dat planologische inzichten kunnen wijzigen. Verder is niet gebleken dat het uitgangspunt van verweerder dat het perceel en het gebied ten noordoosten daarvan worden gekenmerkt door de essenstructuur onjuist is. 2.5.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat betreft het aan de orde zijnde plandeel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 1] en de gemeenteraad hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan dit plandeel. De beroepen van [appellant sub 1] en de gemeenteraad zijn ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Klein Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003 176-275.