Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0800

Datum uitspraak2003-12-24
Datum gepubliceerd2003-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304210/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Steenwijk, thans Steenwijkerland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 oktober 2002, het bestemmingsplan "Waterpark Belterwiede" vastgesteld.


Uitspraak

200304210/1. Datum uitspraak: 24 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Steenwijk, thans Steenwijkerland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 oktober 2002, het bestemmingsplan "Waterpark Belterwiede" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 mei 2003, kenmerk RWB/2002/3033, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 23 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van Waterpark Belterwiede B.V.. Dit is aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2003, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Steenwijkerland, vertegenwoordigd door J. Mulder, ambtenaar van de gemeente, en Waterpark Belterwiede B.V., vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen en [naam] directeur. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Met het plan wordt beoogd de bouw van maximaal 65 recreatiewoningen mogelijk te maken aan de noordelijke oever van het meer de Belterwiede, in plaats van een jachthaven en een camping voor stacaravans. 2.3. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij voert aan dat, door de demping van een deel van het meer, landschappelijke en natuurlijke waarden worden aangetast. Tevens stelt hij dat daarmee een aantasting van zijn uitzicht wordt bewerkstelligd. Appellant stelt voorts dat de afstand van vijf meter van het meer tot de bebouwingsgrens te klein is, waardoor er geen plaats meer is voor een oeverstrook met natuurlijke waarden. Verder voert appellant aan dat het bouwen van waterrecreatieve voorzieningen, zoals het plan dat mogelijk maakt op de als “Oevers met natuurlijke waarden” bestemde gronden, in strijd is met de bestemming. Ook voert appellant aan dat de wegenstructuur en het verkavelingsplan ten onrechte in het plan ontbreken. Ten slotte stelt hij dat niet wordt voldaan aan de doelstellingen die mede met het plan zouden moeten worden bereikt. 2.4. De gemeenteraad is van mening dat met het plan aan de doelstelling, een vergaande kwaliteitsverbetering in de verblijfsrecreatie te bewerkstelligen, is voldaan. Ook wijst hij erop dat het verkavelingsplan in de plantoelichting is opgenomen. Hoewel hiermee de verkaveling niet juridisch wordt vastgelegd, dient met de daadwerkelijke herinrichting wel een kwalitatief gelijkwaardige verbetering te worden bewerkstelligd, aldus de gemeenteraad. 2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder stelt dat het plan geen verslechtering van natuur- en landschapswaarden noch een onevenredig grote aantasting van het uitzicht van appellant tot gevolg zal hebben, nu de jachthaven zal verdwijnen en is voorzien in de bestemming “Oevers met natuurlijke waarden”. Voorts stelt hij dat met privaatrechtelijke overeenkomsten is verzekerd dat deze oevers niet onevenredig zullen worden aangetast door de uitvoering van het plan. 2.6. Verweerder heeft betoogd dat een tweetal beroepsgronden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, aangezien deze niet eerder in de procedure naar voren zijn gebracht. Appellant komt in zijn zienswijze en bedenkingen tegen het gehele plan op. De beroepsgronden over de afstand van vijf meter van het meer tot de bebouwingsgrens en over het niet voldoen aan de doelstellingen die mede met het plan zouden moeten worden bereikt, vinden hierin hun grondslag. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren. 2.7. Blijkens de stukken zijn de 145 stacaravans inmiddels verwijderd en is de jachthaven ook niet meer aanwezig. Volgens het plan zal een deel van de jachthaven, die buiten de oeverlijn in het meer lag, worden gedempt. Een deel van het vasteland zal worden afgegraven teneinde een landschap van weren of ribben te creëren. Op de drie aldus ontstane landtongen zullen maximaal 65 recreatiewoningen met aanlegplaatsen voor boten worden gebouwd. Aan het grootste deel van de landtongen is de bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden” toegekend. Aan die delen van de oevers die langs het meer liggen is voorts de bestemming “Oevers met natuurlijke waarden” toegekend. Het water heeft deels de bestemming “Water” en deels de bestemming “Water met landschappelijke en natuurlijke waarden” gekregen. De gronden met de bestemming “Oevers met natuurlijke waarden” zijn ongeveer drie meter breed. Ingevolge artikel 3, lid A, van de planvoorschriften, zijn de gronden met de bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden” bestemd voor recreatief verblijf in recreatiewoningen, welke bedrijfsmatig geëxploiteerd dienen te worden, met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van onderhoud en beheer, parkeervoorzieningen, water, insteekhaventjes en aanlegsteigers, met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, terreinen en ontsluitingswegen. Ingevolge artikel 3, lid B, van de planvoorschriften, mogen op de tot “Verblijfsrecreatieve doeleinden” bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat: 1. voor recreatiewoningen geldt dat: a. het totaal aantal recreatiewoningen ten hoogste bedraagt 65; b. de recreatiewoningen uitsluitend vrijstaand mogen worden gebouwd; c. de goothoogte ten hoogste bedraagt 3,50 meter; d. de hoogte ten hoogste bedraagt 6 meter; e. de inhoud van een recreatiewoning inclusief berging en inclusief kelders, ten hoogste bedraagt 250 m³ f. de onderlinge afstand van de recreatiewoningen ten minste bedraagt 7 meter; g. er geen vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen mogen worden opgericht; 2. voor andere bouwwerken geldt dat: a. de hoogte van lantaarnpalen en vlaggenmasten ten hoogste bedraagt 6 meter; b. de hoogte van overige andere bouwwerken ten hoogste bedraagt 2,50 meter. Ingevolge artikel 4, lid A, van de planvoorschriften, zijn de gronden met de bestemming “Oevers met natuurlijke waarden” bestemd voor oeverstroken en oeverbeschoeiingen, alsmede het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in de beplantingselementen, waaronder in elk geval wilgen en riet, en – voor zover van toepassing – daaraan ondergeschikt water en/of waterrecreatieve voorzieningen, met daarbij behorende andere bouwwerken en voorzieningen. Ingevolge artikel 4, lid B, van de planvoorschriften, mogen op de tot “Oevers met natuurlijke waarden” bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming. Ingevolge artikel 1, van de planvoorschriften wordt onder andere bouwwerken verstaan: een bouwwerk, geen gebouw zijnde. De Afdeling acht het standpunt van verweerder, dat het plan geen verslechtering van natuur- en landschapswaarden tot gevolg zal hebben, niet onredelijk. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de jachthaven zal verdwijnen en dat de bestemming “Oevers met natuurlijke waarden” voorziet in de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke waarden van de oevers. De Afdeling acht tevens van belang dat in de koopovereenkomst met de (toekomstige) eigenaren van de recreatiewoningen een kettingbeding is opgenomen waarin is bepaald dat de oever- en kavelbeplantingen volgens het bedrijfsnatuurplan dienen te worden behouden en onderhouden. Voorts is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitzicht van appellant niet in ernstige mate zal worden aangetast. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, in plaats van de voorheen ter plaatse aanwezige 145 stacaravans, 65 recreatiewoningen worden gebouwd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt, noch is anderszins gebleken, dat door de breedte van de gronden met de bestemming “Oevers met natuurlijke waarden” deze bestemming niet kan worden verwezenlijkt. De bouw van een botenhuis of een bouwwerk op de gronden met de bestemming “Oevers met natuurlijke waarden” behoort, gezien artikel 4, lid B, voornoemd, niet tot de mogelijkheden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijkheid tot het bouwen van waterrecreatieve voorzieningen op de gronden met deze bestemming de verwezenlijking van deze bestemming niet twijfelachtig maakt. In beginsel behoort het voorts tot de beleidsvrijheid van de gemeenteraad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Het systeem van de Wet op de Ruimtelijke Ordening brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, door het ontbreken van een verkavelingsplan en de wegenstructuur, niet in strijd is met de rechtszekerheid. Tenslotte is de Afdeling van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet zal worden voldaan aan de doelstellingen van het plan, voorzover planologisch relevant. 2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Troost Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003 234-445.