Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0886

Datum uitspraak2003-12-24
Datum gepubliceerd2003-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303166/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar (hierna: het college) appellante onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven de woning op het perceel [locatie] te [plaats] vóór 1 oktober 2001 aan te passen aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12 van de Woningwet door van de geschilderde gevels de betreffende gevelstenen te kijmen (lees: keinen) in dezelfde kleurstelling als de oorspronkelijke gevelstenen en het betreffende houtwerk te schuren.


Uitspraak

200303166/1. Datum uitspraak: 24 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 10 april 2003 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar (hierna: het college) appellante onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven de woning op het perceel [locatie] te [plaats] vóór 1 oktober 2001 aan te passen aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12 van de Woningwet door van de geschilderde gevels de betreffende gevelstenen te kijmen (lees: keinen) in dezelfde kleurstelling als de oorspronkelijke gevelstenen en het betreffende houtwerk te schuren. Bij besluit van 10 september 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 23 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2003, waar appellante en haar echtgenoot in persoon, bijgestaan door mr. P.A.W. Eskens, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door J.H.J. Frieling, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellante heeft op de in donkere steen opgetrokken voor- en zijgevel van de woning een verflaag van lichtgele kleur laten aanbrengen en voorts het daarin aanwezige onbehandelde houtwerk laten vernissen. Het geschil betreft de aanschrijving om de verflaag te verwijderen en het houtwerk te schuren. 2.2. Ingevolge artikel 19 van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders, indien het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats, voor het bouwen waarvan bouwvergunning, als bedoeld in artikel 40, eerste lid, is verleend, in ernstige mate strijdig is met redelijke eisen van welstand, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het opheffen van die strijdigheid bevoegd is, aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven daartoe strekkende voorzieningen te treffen. 2.3. Appellante betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college haar ten onrechte heeft aangeschreven omdat geen sprake is van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand. Anders dan zij betoogt blijkt zodanige strijdigheid voldoende uit het advies van het Gelders Genootschap van 19 juli 2000 dat het college aan zijn beslissing op bezwaar ten grondslag heeft gelegd. Nu appellante geen andersluidend deskundigenadvies heeft overgelegd mocht het college van de juistheid daarvan uitgaan. Uit het voorgaande volgt dat het college bevoegd was tot aanschrijving op grond van artikel 19 van de Woningwet. 2.4. Indien een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand kan alleen in een bijzonder geval van handhavend optreden worden afgezien. Anders dan appellante betoogt heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de situatie gelet op de bestaande strijd met redelijke eisen van welstand niet kan worden gelegaliseerd. Evenmin maakt de leeftijd van appellante en haar echtgenoot dit geval bijzonder. 2.5. De rechtbank heeft ten slotte terecht en op goede gronden geoordeeld dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang redelijkerwijs niet ten laste van appellante behoren te komen. Het daarop gerichte betoog van appellante faalt derhalve. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Molenaar Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003 369-412.