
Jurisprudentie
AO0911
Datum uitspraak2003-12-24
Datum gepubliceerd2003-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302384/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302384/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 18 februari 2003, kenmerk 02/7673, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor het buigen, knippen, lassen en opslaan van wapeningsstaal op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Brunssum, sectie […], nummers […], […], […] en […]. Dit besluit is op 11 maart 2003 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200302384/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Brunssum,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2003, kenmerk 02/7673, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor het buigen, knippen, lassen en opslaan van wapeningsstaal op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Brunssum, sectie […], nummers […], […], […] en […]. Dit besluit is op 11 maart 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 10 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 mei 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.H. de Jonge, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
Voorts is vergunninghouder in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.2. Appellanten voeren aan dat de vijver waarin hemelwater wordt opgevangen te weinig capaciteit heeft, met als gevolg dat deze overstroomt, waardoor vervuiling optreedt op percelen van derden.
2.2.1. Blijkens de stukken gaat het om hemelwater dat van het terrein van de inrichting afstroomt naar de desbetreffende vijver en in die vijver wordt opgevangen. Gelet op het verhandelde ter zitting en op de onder 2.4 aan de vergunning verbonden voorschriften ter bescherming van de bodem, kan worden aangenomen dat dit hemelwater niet verontreinigd is. Verder heeft vergunninghouder ter zitting aangegeven dat het hemelwater, indien de vijver de hoeveelheid water niet aankan, wordt opgevangen in een waterloop, waarin het bezinkt.
Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk te vernietigen.
2.3. Appellanten voeren verder aan dat vergunninghouder een pand naast hun huis gaat slopen.
Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het bestreden besluit en kan reeds om die reden niet slagen.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Van der Maesen de Sombreff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003
190-446.