
Jurisprudentie
AO0974
Datum uitspraak2003-12-18
Datum gepubliceerd2003-12-29
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2252 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-29
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2252 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek terug te komen van eerder afwijzend besluit over vergoeding van leeftijdsverlofdagen en extra gewerkte uren; toetsingsnorm bij inhoudelijke heroverweging.
Uitspraak
02/2252 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Bestuurscommissie Openbaar Primair Onderwijs te Arnhem, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2002, nr. 01/449 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 november 2003, waar namens gedaagde zijn verschenen mr. J. Schutter, werkzaam bij de Vereniging van Openbare en Algemeen Toegankelijke Scholen, en A. Verheul, werkzaam bij De Basis, organisatie voor openbaar primair onderwijs.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante, geboren in 1947, is van 1976 tot 1 januari 2000 werkzaam geweest als administratief medewerkster op een basisschool. Appellante, van mening dat haar in het verleden leeftijdsdagen zijn onthouden en voorts dat zij gedurende vele jaren meer uren heeft gewerkt dan haar zijn uitbetaald, heeft over deze kwestie herhaaldelijk met gedaagde gecorres- pondeerd. Bij besluit van 10 oktober 2000 is afwijzend beslist op haar verzoek om vergoeding van die leeftijdsdagen en van te veel gewerkte uren. Wel is appellante uit coulance een compensatie van 26 werkuren aangeboden. Dit besluit is na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 25 januari 2001. Gedaagde staat op het standpunt dat appellante haar leeftijdsdagen steeds heeft genoten en dat de gewerkte extra uren jaarlijks in de vorm van vakantiedagen zijn gecompenseerd.
2. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. De Raad stelt vast dat het verzoek van appellante er toe strekt dat gedaagde terugkomt van in het verleden genomen en in rechte vast staande besluiten aangaande haar leeftijdsverlofdagen en gewerkte extra uren, zoals die jaarlijks, overeenkomstig het bepaalde in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, werden vastgelegd in het voor de school geldende rooster. Aldus werden appellantes werktijden per dag en op jaarbasis vastgesteld.
Het verzoek strekt er tevens toe dat gedaagde terugkomt van zijn afwijzende standpunten en besluiten die hij in het kader van de in 1.1. bedoelde correspondentie ten aanzien van deze kwestie reeds heeft (in)genomen. Naar aanleiding van dit verzoek, dat uitsluitend betrekking heeft op een in het verleden gelegen periode, heeft gedaagde de zaak in haar geheel opnieuw beoordeeld, hetgeen echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
3.2. Anders dan voorheen hanteert de Raad thans in een geval als hier aan de orde de volgende toetsingsnorm. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht staan daar niet aan in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
3.3. Ter ondersteuning van haar verzoek heeft appellante aangevoerd dat zij omstreeks 1996 van collega's heeft vernomen dat zij op grond van de geldende regelgeving recht had op zogeheten leeftijdsdagen en dat haar bij nader inzien duidelijk is geworden dat zij niet is betaald voor gewerkte extra uren. De Raad constateert dat het hier niet gaat om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zoals hiervoor bedoeld. Daarvan uitgaande kan naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4. Gelet op het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd, zij het op andere gronden. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2003.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M. Pijper.