Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1049

Datum uitspraak2003-12-24
Datum gepubliceerd2003-12-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers4308-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

mensensmokkel; ratio artikel 197a Sr.; wederrechtelijk; winstbejag


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer: 4308-03 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: Verdachte, geboren op geboortedatum te geboorteplaats, wonende te woonplaats, adres, thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Leuvense Poort te 's-Hertogenbosch, heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Drenth, advocaat te BredVerdachte 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat 1 hij op verschillende of een tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2002 tot en met 23 juni 2003 te Tilburg en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of te Frankrijk en/of Engeland en/of Oeganda en/of Dubai en/of Somalie en/of elders in het buitenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot en/of het verblijven in Nederland en/of Belgie en/of Frankrijk en/of Duitsland en/of Noorwegen en/of Denemarken en/of Zweden, althans enige staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen, en/of het uit winstbejag verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen daartoe aan (een) illegale vreemdeling(en) althans aan een of meer perso(o)n(en) (te weten): - F M A, geboren op geboortedatum (zaak 2) en/of - Q M A, geboren op geboortedatum (zaak 2) en/of - F I O, geboren op geboortedatum (zaak 3) en/of - Y N H, geboren op geboortedatum (zaak 3) en/of - NN A en/of drie onbekend gebleven personen (zaak 4) en/of - A K M H, geboren op geboortedatum (zaak 9) en/of - A F A, geboren op geboortedatum (zaak 9) en/of - een of meer andere onbekend gebleven perso(o)n(en) terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat de toegang tot en/of het verblijf in dat land/die landen van die (onbekend gebleven) perso(o)n(en) wederrechtelijk was, immers heeft/hebben is/zijn verdachte en of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) (zaak 2, pv vanaf pagina 545) -(prijs)afspraken gemaakt met (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) in Somalie mbt het transport van F.M. A en/of Q.M. A vanuit Somalie naar Nederland en/of de plaats waar die F.M. A en/of G.M. A in Nederland (tijdelijk) zouden verblijven en/of -zich (op 10 april 2002) bij het Aanmeldcentrum Rijsbergen gemeld om die F.M. A en Q.M. A aldaar af te leveren en/of (vervolgens) zich (op 11 april 2002) bij dat Aanmeldcentrum gemeld om die F.M. A en/of Q.M. A weer mee te kunnen nemen naar (haar/zijn/hun) huis en/of die F.M. A. en Q.M. A. (tijdelijk) gehuisvest in haar/zijn/hun woning aan de adres te Tilburg en/of -aan S.S. en/of M. A. gevraagd om die F.M. A. en Q.M. A naar Engeland te smokkelen/begeleiden en/of daarover met haar/hem/hen prijsafspraken gemaakt en/of die F.M. A en/of Q.M. A. naar die S. S. gebracht en/of -de tickets voor de reis van die F.M. A. en Q.M. A. en/of S. S. naar Engeland gekocht en/of betaald en/of -valselijk (ten behoeve van de toegang tot Frankrijk van die F.M. A. en/of Q.M. A.) gebruik gemaakt van een paspoort (op naam van S. S, waarin stonden bijgeschreven twee vrouwen/meisjes, te weten : S en M. A.S.) -(door) een NN man I. H. (die voor opvang van die F.M. A. en Q.M. A. in Engeland zou zorgdragen) (telefonisch) op de hoogte gehouden met betrekking tot de ontwikkelingen van het transport naar Engeland van die F.M. A. en Q.M. A. en/of -met die F.M. A. en/of Q.M. A. manieren besproken om zich te kunnen onttrekken aan haar/hun gevangenhouding/detentie door de Franse autoriteiten en/of haar/hen (vervolgens) opgehaald in Frankrijk en/of door Belgie naar Nederland (terug)gebracht en/of -geld teruggehaald bij die S.S. en/of (zaak 3, pv vanaf pagina 810) -in de maand april 2003 F.I. O. (de oude vrouw) en/of Y.N. H. in zijn/haar/hun woning aan de adres te Tilburg gehuisvest en/of -(een) vals(e) of vervalst(e) reisdocument(en) geregeld/verzorgd of doen verzorgen voor het transport van die O. en/of H. (via Belgie en/of Frankrijk) naar Engeland en/of -een begeleider (H.A.) voor die O en/of H. gezocht/geregeld en/of met die begeleider (H. A.) contact(en) onderhouden met betrekking tot (de voortgang van) het transport van die O. en/of H. en/of met die H. A. de financien van het transport besproken en/of -met een NN-vrouw een prijs heeft afgesproken voor dit transport en/of -die O. en/of H. begeleid en/of laten begeleiden (door H.A. en/of O. K.) op het transport (via Belgie en/of Frankrijk) naar Engeland en/of -met een NN-man D. en/of een NN-vrouw A. contact(en) onderhouden en/of afspraken gemaakt over het (verloop van het) transport van die O. en/of H. en/of over het/de (daarbij) te gebruiken valse/vervalste reisdocument(en) en/of (zaak 4, pv vanaf pagina 903) -tegen een NN-vrouw gezegd dat de man bij wie hij inwoont mensen begeleidt en daarvoor een supervisor heeft die 7 auto's heeft en/of -NN-A. en/of drie andere onbekend gebleven personen, in zijn/haar/hun woning aan de adres te Tilburg ondergebracht/gehuisvest en/of -zijn/haar/hun telefoonaansluiting in de woning aan de adres te Tilburg ter beschikking gesteld voor het maken van (een) afspraak/afspraken met betrekking tot het transport van die NN-A. en/of die drie andere onbekend gebleven personen naar Noorwegen en/of -omstreeks de periode van 12 april 2003 tot en met 16 april 2003 een NN persoon-A. en/of drie andere onbekend gebleven personen naar Noorwegen gebracht en/of begeleid en/of laten begeleiden en/of daarover (frequent) (telefonisch) contact onderhouden met NN man A. en/of een NN-vrouw S. en/of een NN vrouw A. op de hoogte gehouden/gebracht van de ontwikkelingen met betrekking tot dit transport naar Noorwegen en/of (voor genoemd transport) geld(en) in ontvangst genomen van die NN-S. en/of die NN-S. ervan overtuigd dat het transport zou slagen en/of -gebeld met een NN-vrouw (in Emmen) met betrekking tot een reis van een onbekende jongen (NN-A.) en/of gezegd dat zij die jongen (naar hem) moet sturen en/of dat die jongen 1300 moet betalen voor de reis en/of dat er over 1200 niet is te praten, in elk geval met die NN-vrouw daarover prijsafspraken gemaakt en/of (zaak 9, pv vanaf pagina 1395) -die A.EK.M. H. en/of A.EF. A. in zijn/haar/hun woning aan de adres te Tilburg ondergebracht/gehuisvest en/of in elk geval (tijdelijk) in Tilburg, danwel elders in Nederland ondergebracht; -op of omstreeks 13 juni 2003 met een NN-man (telefonisch) afspraken gemaakt over het smokkelen/begeleiden van een tweetal personen naar Engeland en/of met die NN-man daarover prijsafspraken gemaakt en/of daarvoor valse/vervalste reisdocumenten geregeld/verzorgd en/of -op of omstreeks 14 juni 2003) (als begeleider) A.EK.M. H. en/of A.F. A., (via Frankrijk) ( met een auto gekentekend kenteken) naar Engeland gebracht, althans met hem/hen (mee)gereisd (PV 4968) art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht 2 hij op verschillende of een tijdstip(pen) in de periode van 1 april 2002 tot en met 23 juni 2003 te Tilburg en/of elders in Nederland en/of te Oeganda en/of Engeland en/of elders in het buitenland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) (een) ander(en), te weten: F.A.M. (ongeveer 21 jaar) (zaak 5) en/of L.O. (zaak 6) en/of NN-man F. A. N. (zaak 13) en/of NN-vrouw R. (zaak 14) en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) uit winstbejag behulpzaam te zijn bij het verschaffen van toegang tot of verblijven in Nederland en/of Belgie en/of Italie en/of Noorwegen, althans Europa, althans enige staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen, of die ander(en) daartoe uit winstbejag gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of dat verblijf wederrechtelijk was, daartoe met een of meer van zijn mededader(s) het volgende heeft gedaan: hij en/of een of meer van zijn mededaders(s) heeft/hebben en/of is/zijn (zaak 5, pv vanaf pagina 1012) - met A.M. O. naar Oeganda gereisd en/of - een Engels (reis)document (op naam van K.A. M.) meegenomen naar Oeganda en/of dit document ter beschikking gesteld aan die F() A. M. en/of - met A.M. O. afspraken gemaakt en/of contact(en) onderhouden over het transport van die M. naar Nederland, althans over de wijze van transport gesproken (4842) en/of over de huisvesting in Nederland ( op de adres te Tilburg) en/of over een foto die in orde gemaakt moest worden en/of over het kopen van een ticket bij een Belgische luchtvaartmaatschappij (4841) en/of - voor dit transport 2400 dollar, in elk geval een of meer geldbedrag(en) opgestuurd/overgemaakt naar die A.M. O. en/of (4842) - een vals/vervalst reisdocument (C-giorno) voor die M. geregeld/ verzorgd en/of (zaak 6, pv vanaf pagina 1150) - met A.M. O. naar Oeganda gereisd en/of - in Oeganda bloed en/of slijmvlies laten afnemen (van haarzelf, Z. A.) en/of (samen met verdachte F.M. O.) naar Engeland gereisd om DNA-celmateriaal van twee van haar/hun kinderen (S. en S.) te laten afnemen teneinde die L./L. O. zich te kunnen laten voordoen als echtgenoot van (verdachte) Z. A., zodat die L./L. O. in het kader van gezinshereniging (via Tilburg, althans via Nederland) naar Engeland zou kunnen gaan, althans daar zou kunnen verblijven en/of - (telefonisch) tegen een NN-man J. gezegd dat hij, (verdachte) F.M. O., die twee meisjes daar moest brengen voor bloedonderzoek en/of - met F.M. O. en/of Z. A. (telefonisch) contact(en) gehad en/of onderhouden over de afname van bloed en/of slijmvlies bij Z. A. en/of L./L. O. en/of over een foto die in orde gemaakt moest worden en/of over het kopen van een ticket bij een Belgische luchtvaartmaatschappij (4841) en/of (zaak 13, pv vanaf pagina 1735) - omstreeks de maand mei 2003 het transport voorbereid om een Somalische man (F. A. N.) van Zwitserland (via Nederland) naar Noorwegen te smokkelen en/of - met een NN-man A. en/of NN-man A. (over dat voorgenomen transport) contact(en) gehad en/of onderhouden en/of met die A. en/of A. (prijs)afspraken gemaakt over de begeleiding/reis en/of over de datum van vertrek vanuit Zurich van die F. A. N. naar (Nederland en/of vervolgens) Noorwegen en/of - die NN-man A. (meermalen) geinstrueerd en/of opdrachten gegeven met betrekking tot de reis en/of begeleiding van die NN-man F. A. N. en/of (zaak 14, pv vanaf pagina 1764) - omstreeks de maand april 2003 met een NN-vrouw R. afspraken gemaakt en/of die R. geinstrueerd en/of advies gegeven met betrekking tot het aanvragen en/of verkrijgen van een (vals/vervalst) reisdocument (Nederlands paspoort en/of Italiaanse C-giorno) voor het transport naar Nederland, althans Europa en/of - aan die R. gevraagd of zij iemand kent die haar naar/in het vliegtuig kan brengen en dat hij, verdachte, dan voor haar de rest kan regelen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf/die voorgenomen misdrijven (telkens) niet is voltooid; art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht 3 hij op verschillende of een tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2002 tot en met 23 juni 2003 te Tilburg en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of te Frankrijk en/of Engeland en/of Oeganda en/of Dubai en/of Somalie en/of elders in het buitenland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen hem, verdachte en/of Z. A. en/of M. A. (alias S.) en/of A. A. M. (alias A.S.) en/of S.S. en/of O. K. en/of A. O. en/of NN I. H., welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van mensensmokkel (als bedoeld in artikel 197a (eerste en derde lid) van het Wetboek van Strafrecht) en/of oplichting (als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht) terwijl hij, verdachte van deze organisatie oprichter en/of bestuurder was en/of binnen de organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld. art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht 3 De geldigheid van de dagvaarding. Onder 1 is verdachte tenlastegelegd de mensensmokkel van een aantal personen, waaronder "een of meer andere onbekend gebleven perso(o)n(en)". Onder 2 is verdachte tenlastegelegd de poging tot mensensmokkel van een aantal personen, waaronder "een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en)". De rechtbank is van oordeel dat, nu een feitelijke omschrijving met betrekking tot deze (andere) onbekend gebleven personen ontbreekt, de dagvaarding in zoverre niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het wetboek van strafvordering. In zoverre dient de dagvaarding nietig verklaard te worden. Door de verdediging is met betrekking tot feit 2 aangevoerd dat de dagvaarding nietig verklaard dient te worden. Hiertoe is gesteld dat verdachte, kort gezegd, een poging tot mensensmokkel is tenlastegelegd terwijl de in de dagvaarding omschreven feitelijke handelingen zien op voorbereidingshandelingen en niet op uitvoeringshandelingen. Ten aanzien van zaak 14 (feit 2), de poging tot mensensmokkel van de NN-vrouw R. van Dubai naar Europa, overweegt de rechtbank het volgende. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging omschreven handelingen geen uitvoeringshandelingen betreffen. In zoverre treft het verweer doel en dient de dagvaarding ten aanzien van zaak 14 nietig verklaard te worden. De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke omschrijving van de verrichte handelingen met betrekking tot feit 2 voor het overige wel zien op uitvoeringshandelingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding terzake feit 2 voor het overige voldoende feitelijk omschreven is en ook overigens, met uitzondering van hetgeen hiervoor is overwogen, aan de eisen van artikel 261 van het wetboek van strafvordering voldoet. De dagvaarding is dus in zoverre geldig, nu ook overigens niets is gebleken wat daaraan in de weg staat. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. 7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte als feit 1 ten aanzien van de zaken 2, 3 en 9, als feit 2 ten aanzien van de zaken 5 en 6 en als feit 3 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Met betrekking tot de feiten 1 en 2 overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte is tenlastegelegd, kort gezegd, mensensmokkel en de poging daartoe, strafbaar gesteld bij artikel 197a van het wetboek van strafrecht. Bij de beoordeling van de hierna te bespreken zaken dient telkens vooropgesteld te worden de ratio van genoemd wetsartikel. De rechtbank leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever de bescherming van het overheidsbeleid bij de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland op het oog heeft gehad. Met het artikel wordt ook de toegang tot en het verblijf in enige staat die gehouden is mede ten behoeve van Nederland de grenscontrole uit te oefenen (de zogenoemde Schengenlanden) strafbaar gesteld, maar, gelet op de hiervoor genoemde ratio van artikel 197a van het wetboek van strafrecht, valt daaronder niet de illegale toegang vanuit Nederland naar een ander (Schengen)land. Wil sprake zijn van strafbare (poging tot) mensensmokkel, dan dient gehandeld te zijn uit winstbejag en moet sprake zijn van een wederrechtelijk verblijf. Onder meer deze bestanddelen volgen uit de delictsomschrijving van artikel 197a van het wetboek van strafrecht. Ten aanzien van zaak 2 (feit 1), de mensensmokkel van F. M. A. en Q. M. A. via België en Frankrijk naar Engeland, overweegt de rechtbank het volgende. Vast staat dat beide (minderjarige) meisjes in Nederland asiel hebben aangevraagd. De partner van verdachte, mevrouw Z. A., tevens medeverdachte, heeft genoemde meisjes rechtstreeks na aankomst in Nederland naar het AZC te Rijsbergen gebracht en hen enige dagen later aldaar weer opgehaald. De rechtbank is uit het dossier niet gebleken dat de meisjes met valse (inreis)documenten Nederland zijn binnengekomen. Vervolgens zijn genoemde meisjes geplaatst in het gezin van Z. A., waarvoor laatstgenoemde ook een vergoeding heeft ontvangen. Uit deze feiten en omstandigheden is de rechtbank niet gebleken dat genoemde meisjes zonder geldige verblijfstitel in Nederland verbleven zodat niet wettig en overtuigend is komen vast te staan dat deze meisjes wederrechterlijk in Nederland hebben verbleven. Daarbij komt nog dat vervoer naar Engeland (een niet-Schengenland) buiten het bereik van artikel 197a van het wetboek van strafrecht valt. In zoverre dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd. Ten aanzien van zaak 3 (feit 1), de mensensmokkel van F. I. O. (de oude vrouw) en Y. N. H. via België en Frankrijk naar Engeland, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is uit het dossier gebleken dat zowel F.I. O. als Y.N. H. in de woning aan de adres te Tilburg hebben verbleven. Dit blijkt uit de zich in het dossier bevindende telefoontaps. Voorts blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen dat beide personen ook daadwerkelijk met de boot in Dover in Engeland zijn aangekomen waarbij zij vergezeld werden door verdachte. De enkele omstandigheid dat uit de telefoontaps is gebleken dat er een document geregeld moest worden brengt niet met zich mee dat de inreis in Nederland en vervolgens het verblijf in Nederland van genoemde personen wederrechtelijk is geweest. Over hun verblijfsstatus is de rechtbank in het geheel niets gebleken. Voorts komt daarbij nog dat vervoer naar Engeland buiten het bereik van artikel 197a van het wetboek van strafrecht valt. Gelet hierop dient verdachte ook in zoverre te worden vrijgesproken. Ten aanzien van zaak 9 (feit 1), de mensensmokkel van A. K. M. H. en A. F. A. naar Engeland, overweegt de rechtbank het volgende. Voor de rechtbank is komen vast te staan dat verdachte op 14 juni 2003 de hiervoor genoemde personen heeft begeleid naar Engeland. De rechtbank is echter niet gebleken dat genoemde personen illegaal in Nederland hebben verbleven. Ook met betrekking tot de inreis in Nederland is uit het dossier niets gebleken; het dossier vermeldt niets over de verblijfsstatus van genoemde personen. De rechtbank heeft derhalve niet vast kunnen stellen dat genoemde personen zich wederrechtelijk in Nederland ophielden. Voorts geldt ook hier dat vervoer naar Engeland buiten het bereik van artikel 197a van het wetboek van strafrecht valt. Ook in zoverre dient verdachte te worden vrijgesproken. Ten aanzien van zaken 5 en 6 (feit 2), de poging tot mensensmokkel van F. A. M. en L. O. van Oeganda naar Nederland, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is uit het dossier gebleken dat F. A. M. de vrouw is van A. O., zijnde een broer van verdachte. L. O. is eveneens een broer van verdachte. Vast staat dat de medeverdachte Z. A. tezamen met A. O. naar Oeganda is gereisd om het transport van genoemde personen te regelen. De rechtbank is echter in het geheel niet gebleken dat verdachte en zijn mededaders ten aanzien van deze familieleden hebben gehandeld uit winstbejag. Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs betreffende het winstbejag moet het ervoor gehouden worden dat verdachte en zijn mededaders hebben gehandeld uit ideële overwegingen. Gelet hierop dient verdachte ook in zoverre te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 3, de deelname aan een criminele organisatie, overweegt de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn mededaders om uit winstbejag mensen naar Nederland of een van de andere Schengenlanden te smokkelen en om personen op te lichten. Evenmin is de rechtbank gebleken dat het geld dat afkomstig is van door een medeverdachte gepleegde oplichtingspraktijken gebruikt is bij de smokkel van mensen. Gelet hierop dient verdachte tenslotte ook ten aanzien van feit 3 te worden vrijgesproken. 7.2 Hetgeen bewezen is. Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 1 op tijdstippen in de periode van 1 april 2002 tot en met 23 juni 2003 te Tilburg , tezamen en in vereniging met anderen, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verblijven in Nederland en het uit winstbejag verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen daartoe aan illegale vreemdelingen te weten: - NN-man A. en drie onbekend gebleven personen (zaak 4) terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat het verblijf in Nederland van die (onbekend gebleven) personen wederrechtelijk was, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar (zaak 4) -NN-A. en drie andere onbekend gebleven personen, in een woning aan de adres te Tilburg ondergebracht/gehuisvest en -zijn telefoonaansluiting in de woning aan de adres te Tilburg ter beschikking gesteld voor het maken van (een) afspraak/afspraken met betrekking tot het transport van die NN-A. en die drie andere onbekend gebleven personen naar Noorwegen 2 op tijdstippen in de periode van 1 april 2002 tot en met 23 juni 2003 te Tilburg , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, een ander, te weten: NN-man F. A. N. (zaak 13) uit winstbejag behulpzaam te zijn bij het verschaffen van toegang tot of verblijven in Noorwegen, terwijl hij, verdachte, wist dat die toegang of dat verblijf wederrechtelijk was, daartoe met zijn mededaders het volgende heeft gedaan: hij en zijn mededaderss hebben (zaak 13) - omstreeks de maand mei 2003 het transport voorbereid om een Somalische man (F. A. N.) van Zwitserland naar Noorwegen te smokkelen en - met een NN-man A. en NN-man A. over dat voorgenomen transport contacten gehad en onderhouden en met die A. en A. (prijs)afspraken gemaakt over de begeleiding/reis en over de datum van vertrek vanuit Zurich van die F. A. N. naar Noorwegen en - die NN-man A. meermalen geïnstrueerd en opdrachten gegeven met betrekking tot de reis en begeleiding van die NN-man F. A. N. terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank heeft kennelijke taalfouten verbeterd waardoor de verdediging niet in haar belangen is geschaad. Hetgeen hiervoor onder feit 1, zaak 4 en onder feit 2, zaak 13, meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen. 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. Met betrekking tot zaak 4 (feit 1) heeft verdachte ter terechtzitting verklaard niet betrokken te zijn geweest bij een reis naar Noorwegen. Verdachte zal weliswaar worden vrijgesproken van verrichte handelingen met betrekking tot de reis naar Noorwegen, echter wel wettig en overtuigend bewezen acht de rechtbank het medeplegen van het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijf in Nederland van genoemde personen. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. Uit het dossier blijkt onder meer dat veelvuldig telefonisch contact heeft plaatsgehad tussen de mededaders onderling. Tijdens één van deze contacten is door de mededader A.S. gezegd dat hij drie illegalen thuis heeft zitten. De betrokkenheid van verdachte bij deze zaak blijkt onder meer ook uit een door de partner van verdachte, Z. A., op 11 mei 2003 gevoerd telefoongesprek met een NN-vrouw. Gezegd wordt dat F. mensen bij elkaar moest brengen die weggebracht moesten worden en waar hij verantwoordelijk voor was. Met betrekking tot zaak 13 (feit 2) is door de verdediging aangevoerd dat uit het dossier niet is gebleken dat het bij een poging is gebleven. De rechtbank acht echter wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de poging tot mensensmokkel van F. A. N. vanuit Zwitserland (een niet-Schengenland) naar Noorwegen (een Schengenland). Dat hier sprake was van een illegale toegang leidt de rechtbank af uit een op 1 mei 2003 gevoerd telefoongesprek tussen verdachte en NN-man A. waarin de vrees wordt geuit dat sprake zal zijn van grenscontroles. Dat F. A. N. op een later tijdstip wel met behulp van verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot Noorwegen heeft kunnen verschaffen acht de rechtbank niet relevant. Vast staat dat dít transport niet is doorgegaan, enkel door de omstandigheid dat N. geen geld had. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: ten aanzien van feit 1: medeplegen van: een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland en daartoe uit winstbejag gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is; ten aanzien van feit 2: poging tot medeplegen van: een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of verblijven in enige staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen, terwijl hij weet dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Verdachte en zijn mededaders zijn uit winstbejag behulpzaam geweest bij het illegale verblijf van vier personen in Nederland. Voorts hebben zij zich schuldig gemaakt aan een poging tot mensensmokkel van een persoon vanuit Zwitserland naar Noorwegen. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte terzake de hem tenlastegelegde feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van ernstige feiten en de rechtbank tilt ook zwaar aan dergelijke feiten. Dat ook de wetgever zwaar tilt aan dergelijke feiten blijkt uit de verruiming van het voor dit misdrijf geldende strafmaximum van één jaar gevangenisstraf naar vier jaar. Verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelingen het overheidsbeleid bij bestrijding van illegaal verblijf in Nederland van vreemdelingen volledig genegeerd. In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank bij de beoordeling van de strafmaat betrokken het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister betreffende verdachte waaruit blijkt dat verdachte niet eerder terzake soortgelijke delicten met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank ziet aanleiding een gedeelte van de hierna op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijke op te leggen. Enerzijds om daarmee de ernst van de door verdachte gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen, anderzijds om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen. Een gevangenisstraf van na te melden duur acht de rechtbank passend en noodzakelijk. 12 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 47, 57 en 197a van het wetboek van strafrecht. 13 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op - feit 1 ten aanzien van "een of meer andere onbekend gebleven perso(o)n(en), - feit 2 ten aanzien van "een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) en - feit 2 voor zover het betreft zaak 14 (NN-vrouw R.). Zij verklaart de dagvaarding voor het overige deel geldig. Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte als - feit 1 ten aanzien van de zaken 2, 3 en 9, - feit 2 ten aanzien van de zaken 5 en 6 en - feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1, zaak 4 en onder feit 2, zaak 13, meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden. Zij beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte groot vijf (5) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf. Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen, voorzitter, mr. Van den Heuvel, vice-president en mr. Sutorius-Van Hees, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier Van den Goorbergh en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 december 2003.