Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1139

Datum uitspraak2003-12-11
Datum gepubliceerd2003-12-31
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5476 AW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verplaatsing ambtenaar wegens blijvend verstoorde verhoudingen. Is spoedeisend belang bij schorsing van de aangevallen uitspraak aanwezig?


Uitspraak

03/5476 AW-VV U I T S P R A A K van DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], verzoeker, en de Staatssecretaris van Financiën, gedaagde. I. INLEIDING Bij de onder nummer Awb 02/549 door de rechtbank Middelburg op 30 september 2003 tussen partijen gegeven uitspraak is het beroep van verzoeker tegen het in die uitspraak vermelde op bezwaar genomen besluit van 17 maart 2003, onder meer betreffende de verplaatsing en benoeming in een andere functie als ordemaatregel, ongegrond verklaard. Namens verzoeker is tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende de schorsing van de aangevallen uitspraak totdat in de bodemprocedure op het ingestelde hoger beroep is beslist. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Het verzoek is behandeld ter zitting van 4 december 2003, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.J.V.J. van der Smissen, bijgestaan door P.A. Dubbelman, beiden werkzaam bij het Ministerie van Financiën. II. MOTIVERING 1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Alge-mene wet bestuursrecht kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij kan mede in beeld komen de vraag of redelijkerwijs aannemelijk is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep geen stand zal houden. 2. Voorzover de voorzieningenrechter in deze procedure een oordeel geeft met betrekking tot het geschil in de hoofdzaak, heeft haar oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak. 3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. 3.1. Verzoeker was laatstelijk werkzaam als groepsfunctionaris C bij de Belasting-dienst/Douanedistrict Roosendaal/Proces Fysiek toezicht/Locatie Bergen op Zoom. Gedaagde heeft bij besluit van 6 maart 2002 verzoeker, onder toepassing van artikel 57, tweede lid, aanhef en onder b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, wegens blijvend verstoorde verhoudingen binnen het team waar hij werkzaam was, verplaatst. Daarbij is hij met ingang van 11 maart 2002 benoemd tot groepsfunctionaris C bij de Belastingdienst/Douanedistrict Roosendaal/Proces Klantenbehandeling/Locatie Roosendaal. 3.2. Bij besluit van 17 maart 2003 heeft gedaagde de bezwaren van verzoeker tegen de verplaatsing ongegrond verklaard. 3.3. Zoals onder I vermeld heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 maart 2003 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat gedaagde voldoende grond had om te stellen dat het belang van de dienst in geding was en dat een verplaatsing van verzoeker gerechtvaardigd was. Zij heeft hiertoe overwogen dat verzoeker sinds 1995 zodanig gedrag vertoont dat dit op onderdelen van zijn beoordeling leidde tot het oordeel 'matig' en dat dit gedrag aanleiding vormde voor conflicten en problemen binnen de organisatie. Verzoeker was zich bewust van zijn gedrag en had dit dienen te verbeteren, hij heeft hiertoe voldoende tijd en mogelijkheid gehad maar heeft dit nagelaten. Daarbij heeft de rechtbank geconcludeerd dat verzoeker zich nog steeds niet wenst te conformeren aan het beleid van gedaagde. 4. Als spoedeisend belang bij schorsing van de aangevallen uitspraak voert verzoeker aan dat de gevolgen van de uitspraak onevenredig zwaar zijn gezien de reisafstand naar de standplaats Roosendaal en het feit dat er voor hem geen reëel en inhoudelijk werk op deze standplaats beschikbaar is. Verzoeker acht zich door het bestreden besluit in zijn eer en trots gekrenkt; indien hij dit administratieve werk moet blijven verrichten zal er binnenkort iets knappen, aldus verzoekers raadsman ter zitting. Verzoeker stelt voorts dat de aangevallen uitspraak naar zijn stellige overtuiging niet in stand zal blijven. Hij voert hiertoe onder meer aan dat er geen sprake is van slechte beoordelingen, dat nergens uit blijkt dat hij zich niet kan schikken in hiërarchische verhoudingen, dat het meningsverschil betreffende de uitvoering van het beleid niet tot verdere conflicten heeft geleid, de verhoudingen niet blijvend zijn verstoord en de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door de beoordelingen, die zijns inziens geen onderdeel van het primaire besluit vormen, in het geding te betrekken. Van de zijde van gedaagde is desgevraagd verklaard dat het voor de werkbaarheid van belang is dat spoedig duidelijkheid komt over verzoekers positie. Verzoekers stellingen zijn gemotiveerd door gedaagde betwist. 5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 5.1. De voorzieningenrechter is gelet op het vorenstaande van oordeel dat er sprake is van voldoende spoedeisendheid bij de gevraagde voorziening. Dit betekent dat de voorzieningenrechter antwoord moet geven op de vraag of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. 5.2. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat gedaagde zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker niet langer kon worden gehandhaafd in de functie van groepsfunctionaris C bij de Belastingdienst/Douanedistrict Roosendaal/Proces Fysiek toezicht/Locatie Bergen op Zoom. Zij overweegt hiertoe dat uit de laatste twee beoordelingen genoegzaam blijkt dat sprake was van verstoorde verhoudingen binnen het team. Verzoeker ontkent niet dat hij nogal vasthoudend is. Zo heeft verzoekers wijze van communiceren vaak tot heftige discussies met zijn leidinggevende en met directe collega's geleid. Een aantal teamleden heeft gedaagde te kennen gegeven niet langer met verzoeker dienst te willen doen. Ook heeft verzoeker aan gedaagde opheldering gevraagd met betrekking tot bepaalde zaken. Een en ander heeft tot steeds wederkerende discussies geleid over het door de douane gevoerde beleid met name op het gebied van de opsporingstaken, met welk beleid verzoeker het niet eens is. Tot slot heeft verzoeker zich niet willen onderwerpen aan de keuring voor wapendragenden, maar is hij de discussie aangegaan over het hoe en waarom van die keuring. Gedaagde heeft op grond van een en ander geconstateerd dat verzoeker, nu hij zich niet wenst te conformeren, een risico vormt. De conclusie dat het belang van de dienst verwijdering van verzoeker uit het team Fysiek toezicht rechtvaardigde acht de voorzieningenrechter dan ook voldoende onderbouwd. Dat verzoeker op andere beoordeelde aspecten wel (zeer) goed functioneerde doet hier niet aan af. 5.3. Voorts is de voorzieningenrechter niet kunnen blijken dat, zoals verzoeker stelt, in de functie van groepsfunctionaris C, bij de Belasting-dienst/Douanedistrict Roosendaal/ Proces Klantenbehandeling/Locatie Roosendaal, geen reëel inhoudelijk werk beschikbaar is. Met betrekking tot die functie is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze voor verzoeker passend kan worden geacht. Het betreft hier een functie op hetzelfde niveau als verzoekers oude functie, waarbij verzoeker administratieve werkzaamheden zal verrichten onder meer bestaande uit de voorbereiding van administratieve controles. Daarbij is voorts van belang dat de verplaatsing geen nadelige financiële consequenties voor verzoeker heeft en dat de reisafstand van de locatie Roosendaal tot zijn woonplaats nagenoeg hetzelfde is als de reisafstand van zijn voormalige standplaats Bergen op Zoom tot zijn woonplaats. Verder staat vast dat verzoekers reiskosten op de gebruikelijke wijze worden vergoed. Dat verzoeker voorheen per dienstauto reisde en thans per openbaar vervoer kan daarbij niet van doorslaggevende betekenis worden geacht, nu de beschikbaarstelling van die dienstauto verband hield met de door verzoeker uitgeoefende functie bij het Proces Fysiek toezicht. Tenslotte is voldoende aannemelijk geworden dat verplaatsing naar de locatie Vlissingen, hetgeen verzoekers voorkeur heeft, niet tot de mogelijkheden behoorde omdat de leidinggevende aldaar problemen voorzag in de samenwerking met verzoeker. 6. De aan het slot van 5.1. geformuleerde vraag moet daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontkennend worden beantwoord, zodat het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgewezen. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af. Aldus gegeven door mr. K. Zeilemaker, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2003. (get.) K. Zeilemaker. (get.) L.N. Nijhuis.