Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1216

Datum uitspraak2003-12-24
Datum gepubliceerd2004-01-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers217241
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Arbeidsongeval. Loodgieter valt van ladder. Aansprakelijkheid van werkgever niet aangenomen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM sector kanton, locatie Haarlem zaaknummer: 217241 datum vonnis: 24 december 2002 VONNIS VAN DE KANTONRECHTER TE HAARLEM in de zaak van: KOUWENHOVEN SANITAIR 2000 B.V., te Velsen-Zuid, OPPOSANTE, hierna: Kouwenhoven, gemachtigde mr. B.G. Baljet, --tegen-- [geopposeerde], te [woonplaats], GEOPPOSEERDE, hierna: [geopposeerde], gemachtigde mr. M.J.M. Postma. 1. Het verloop van de procedure Bij exploot van dagvaarding van 1 augustus 2003 heeft [geopposeerde] gedagvaard tegen de zitting van de kantonrechter van 27 augustus 2003, een en ander onder overlegging bij akte van producties. Kouwenhoven is toen niet verschenen. Bij verstekvonnis van 27 augustus 2003 is de vordering van op de in de dagvaarding genoemde gronden toegewezen. Kouwenhoven heeft bij exploot van 3 oktober 2003 aangezegd tegen voormeld vonnis in verzet te komen en heeft [geopposeerde] gedagvaard tegen de zitting van 15 oktober 2003, op welke zitting Kouwenhoven een akte houdende overlegging producties heeft genomen.. Vervolgens is een comparitie van partijen bepaald die op 25 november 2003 heeft plaatsgevonden. De griffier heeft aantekening gemaakt van hetgeen partijen ter comparitie hebben verklaard. 2. De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro-ken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partij-en het volgende vast: a. [geopposeerde] is vanaf 1 oktober 1987 als loodgieter/cv-monteur in dienst van Kouwenhoven. b. Op 13 april 2000 moest [geopposeerde] in opdracht van Kouwenhoven een geiser met rookafvoer installeren in de badkamer van de woning aan de Vinkenbaan 20 te Santpoort-Zuid. c. Bij die werkzaamheden maakte [geopposeerde] gebruik van een tweedelige uit-schuifbare aluminium ladder die hem door Kouwenhoven ter beschikking was gesteld. d. [geopposeerde] verrichtte de bovengenoemde werkzaamheden alleen en zonder hulp of bijstand van Kouwenhoven. e. Toen [geopposeerde] in verband met de montage van een afvoerpijpje via het balkon het dak op moest heeft hij de ladder gedemonteerd en is hij via een deel ervan op het dak geklommen. f. Vervolgens heeft de bewoonster van de woning [geopposeerde] liggend in de gang van de woning aangetroffen en is [geopposeerde] naar het ziekenhuis vervoerd. 3. De oorspronkelijke vordering van [geopposeerde] 3.1 [geopposeerde] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bijvoorraad, Kouwenhoven zal veroordelen tot betaling van: a. de vergoeding van de door [geopposeerde] geleden en nog te lijden schade, waaron-der verlies aan arbeidsvermogen, economische kwetsbaarheid en geleden en nog te lijden immateriële schade als gevolg van het aan [geopposeerde] op 13 april 2000 overkomen bedrijfsongeval, alsmede vergoeding van de door [geopposeerde] ge-maakte en nog te maken kosten, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; b. de wettelijke rente over de onder a. genoemde bedragen vanaf 13 april 2000 tot de dag der algehele voldoening; c. een bedrag van €3.331,90 aan vergoeding van de tot dusverre gemaakte buiten-gerechtelijke incassokosten; d. de wettelijke rente over het sub c. genoemde bedrag vanaf 1 januari 2003 tot de dag der algehele voldoening; e. de kosten van dit geding. 3.2 [geopposeerde] heeft tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het volgende aan zijn vordering ten grond-slag gelegd: Op het balkon van een van de kamers op de eerste verdieping plaatste [geopposeerde] een ladder tegen de dakgoot van het dak. Het balkon was belegd met betonnen tegels. Via de ladder klom [geopposeerde] op het dak. [geopposeerde] ging daarna het dak weer af, stapte op de ladder en op dat moment gleed de ladder weg. [geopposeerde] viel met zijn hoofd, schouders en rug op het balkon. Hij voelde met zijn hand aan zijn hoofd. Zijn hand was donker rood gekleurd van het bloed. [geopposeerde] stond op en liep via de badkamer naar de gang en ging daar liggen. Op grond van artikel 7:658 lid 2 is Kouwenhoven aansprakelijk voor de gevolgen van dit bedrijfsongeval. Kouwenhoven diende ervoor te zorgen dat [geopposeerde] onder veilige omstandigheden kon werken. Zij diende aan [geopposeerde] deugdelijke materialen ter hand te stellen en zij diende [geopposeerde] te onderrichten over hoe hij op veilige wijze zijn werk diende te verrichten. Kouwenhoven had voor dit werk een steiger of een hoogwerker ter beschikking moeten stellen. Indien het gebruik van een ladder onontkoombaar was omdat er geen steiger of hoogwerker voorhanden was, dan had Kouwenhoven iemand met [geopposeerde] mee moeten sturen om de ladder vast te houden dan wel een ladder mee moeten geven die vastgezet kon worden. [geopposeerde] heeft geen instructie gekregen om een hoogwerker, een steiger of een ladder met kromming te gebruiken. [geopposeerde] heeft bij de val een hoofdwond en een beschadigde ruggenwervel opgelopen. [geopposeerde] bleef pijn aan zijn schouder houden. Op 26 september 2000 heeft een kijkoperatie plaatsgevonden, waarna de beschadiging aan de schouder op 17 oktober 2000 operatief is hersteld. Na de operatie kreeg [geopposeerde] pijn aan zijn rechterhand en de hand voelde warm en klam aan. De chirurg stelde een posttraumatische dystrofie vast. [geopposeerde] heeft een jaar ziekengeld ontvangen. Met ingang van 8 april 2001 kreeg [geopposeerde] aan AAW/WAO-uitkering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 45% tot 55%. Tot 1 juni 2001 ontving [geopposeerde] naast een WAO-uitkering een WW-uitkering. Vanaf 1 juni 2001 heeft [geopposeerde] zijn werkzaamheden bij Kouwenhoven voor 50% hervat en vanaf 1 september`2001 kreeg hij de opdracht zijn eigen werk weer volledig te doen. Vanaf 1 januari 2003 werkt [geopposeerde] als magazijnmedewerker bij Kouwenhoven. [geopposeerde] is nog steeds ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35% tot 45%. 4. Het verweer van Kouwenhoven Kouwenhoven heeft de vordering van [geopposeerde] gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Bij de beoordeling stelt de kantonrechter het volgende voorop. Met betrekking tot de aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsongevallen geldt het volgende. De werkgever is uit hoofde van art. 7:658 lid 1 BW verplicht voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelij-kerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Ingevolge de regels van stelplicht en bewijslast van het tweede lid van art. 7:658 BW, kan de werknemer die zijn werkgever aansprakelijk wil stellen voor een hem overkomen ongeval, ermee volstaan te stellen en zo nodig te bewijzen dat het ongeval hem in de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamhe-den is overkomen en dat hij daardoor schade heeft geleden. Om aan aansprakelijkheid te ontkomen zal de werkgever dan - behoudens in het hierna te bespreken geval van bewijs van "opzet of bewuste roekeloosheid" - moeten stellen en zo nodig bewijzen dat hij heeft voldaan aan de uit het eerste lid van deze bepaling voortvloeiende plicht om zodanige veiligheidsmaatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat zijn werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Indien de werkgever in zijn verplichting tot het treffen van voldoende veiligheidsmaatregelen is tekortgeschoten, althans niet kan aantonen dat hij deze verplichting heeft nageleefd, moet ervan worden uitgegaan dat causaal verband tussen dit tekortschieten en het aan de werknemer overkomen ongeval bestaat, en dat de werkgever derhalve aansprakelijk is, tenzij hij aantoont dat de veiligheidsmaatregelen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, het ongeval niet zouden hebben voorkomen. Een beroep op het ontbreken van oorzakelijk verband op de in lid 2 van art. 7:658 BW omschreven grond dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer (zodat de werknemer die schade zelf moet dragen) kan de werkgever slechts baten indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval vooraf-gaande gedraging van het roekeloze karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest, terwijl het ongeval slechts in belangrijke mate aan de opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer is te wijten ingeval de gedragingen van de werknemer die opzet of bewuste roekeloosheid opleveren, in zodanige mate tot het ongeval hebben bijgedragen dat het tekortschieten van de werkgever in diens verplichtingen daarbij als oorzaak in het niet valt. Niet behoeft vast te staan aan welke oorzaak het ongeval te wijten is. Die oorzaak is wel in zoverre van belang dat de werkgever -zoals gezegd- zal kunnen volstaan met aan te tonen hetzij dat hij heeft voldaan aan alle verplichtingen die ingevolge lid 1 op hem rustten teneinde een ongeval zoals aan de werknemer overkomen, te voorkomen, hetzij dat nakoming van die verplichtingen het ongeval niet zou hebben voorkomen. De omvang van de op de werkgever rustende verplichtingen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten oplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van het treffen van maatregelen, waarbij aantekening verdient dat de werkgever rekening dient te houden met het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongevallen raadzame voorzichtigheid leidt. Hierbij geldt als richtsnoer dat de zorgplicht van de werkgever ruim moet worden uitgelegd, zodat van hem een hoge mate van zorg wordt gevergd, ook voor onoplettendheid van de werknemer. Anderzijds mag niet uit het oog worden verloren dat art. 7:658 BW ertoe strekt te bewerkstelligen dat de werknemer tegen het oplopen van schade als in deze bepaling bedoeld wordt beschermd voor zover als redelijkerwijs in verband met de aard van de arbeid kan worden gevorderd maar dat deze bepaling niet beoogt een absolute waarborg te scheppen tegen het gevaar dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. 5.2 Gelet op het vorenstaande verwerpt de kantonrechter het verweer van Kouwenhoven dat de ware toedracht van het ongeval niet vaststaat. Vast staat immers wel dat [geopposeerde] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeval is overkomen. Voor zover Kouwenhoven aanvoert dat [geopposeerde] mogelijk een "blackout" heeft gehad, zou dat aspect aan de orde (kunnen) komen in het kader van de bewijslevering ten aanzien van de vraag of, als komt vast te staan dat Kouwenhoven heeft voldaan aan alle verplichtingen die ingevolge lid 1 van artikel 7:658 BW op haar rustten, die nakoming het ongeval niet zou hebben voorkomen. 5.3 Bij de verdere beoordeling moet er derhalve van worden uitgegaan dat [geopposeerde] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Kouwenhoven een ongeval is overkomen. 5.4 Op Kouwenhoven rust derhalve de bewijslast dat zij aan haar eerder genoemde verplichtingen heeft voldaan. Kouwenhoven heeft in dat verband het volgende gesteld: A. de ter beschikking gestelde ladder van het merk "Altrex" voldeed aan de meest recente Arbo-eisen, B. de ladder was voorzien van een stabilisatievoet met antislip rubbers ter verhoging van de veiligheid; C. de hoogte waarop [geopposeerde] zijn werkzaamheden verrichtte vereiste niet de ter beschikking stelling van een hoogwerker, steigermateriaal of een valgordel; D. [geopposeerde] heeft er zelf voor gekozen om via het balkon met een ladder naar het dak te klimmen; E. [geopposeerde] is een ervaren loodgieter/monteur en moet volstrekt capabel geacht worden om die maatregelen te treffen die hij gerede acht; F. [geopposeerde] heeft niet gevraagd om steigermateriaal; één telefoontje naar Kouwenho-ven zou daarvoor voldoende zijn geweest; G. [geopposeerde] heeft evenmin om hulp van een andere medewerker van Kouwenhoven verzocht. 5.5 Kouwenhoven heeft zich voorts beroepen op het bepaalde bij artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit dat -voor zover hier van belang- het volgende bepaalt: 1. Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid, die op veilige wijze op een ladder, trap of dergelijke kan worden verricht. 5.6 Door [geopposeerde] zijn de feiten die hierboven onder 5.4 onder D. tot en met G. zijn vermeld erkend of niet (voldoende gemotiveerd) weersproken, zodat van de juistheid daarvan moet uitgaan. 5.7 [geopposeerde] heeft voorts, gelet op het bepaalde bij artikel 3.16 lid 2 Arbeidsom-standighedenbesluit, onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld waarom voor de onderhavige werkzaamheden steigermateriaal beschikbaar had moeten worden gesteld. 5.8 Wat de ter beschikking gestelde ladder betreft zijn partijen het eens over het merk en het feit dat het om een uit twee delen bestaande ladder gaat. 5.9 Ter zitting van 25 november 2003 heeft [geopposeerde] verklaard dat hij het deel van de ladder met de stabilisatievoet gebruikt heeft om op het balkon te klimmen en het andere deel van de ladder om van het balkon op het dak te klimmen. Dat de ladder was voorzien van een stabilisatievoet staat derhalve ook vast. 5.10 Op de genoemde zitting heeft [geopposeerde] ook verklaard dat in één van de bomen van dat deel van de ladder dat hij heeft gebruikt om op het dak te klimmen een knik zat. Hij heeft daar toegevoegd dat, als de knik er al in zou hebben gezeten, hij die knik dan zou hebben moeten zien. Daarmee geeft hij zelf al te kennen dat de knik er niet in zat toen de ladder hem ter beschikking werd gesteld. 5.11 Voorts heeft [geopposeerde] op die zitting verklaard dat bij klussen als de onderhavi-ge het gebruikelijk was dat een ladder werd gebruikt en dat niet om assistentie werd gevraagd van een andere werknemer van Kouwenhoven. Dit is door Kouwenhoven ter zitting bevestigd. 5.12 Op grond van het vorenstaande stelt de kantonrechter vast: - dat het om eenvoudige werkzaamheden ging, - dat die werkzaamheden op veilige wijze met behulp van een ladder konden worden verricht, - dat voor die werkzaamheden in het verleden geen steigermateriaal ter beschikking werd gesteld, - dat het Arbeidsomstandighedenbesluit voor dit soort werkzaamheden geen hoogwerker of steigermateriaal voorschrijft, - dat er niet van kan worden uitgegaan dat de ladder was geknikt toen zij aan [geopposeerde] ter beschikking werd gesteld, - dat werkzaamheden als de onderhavige in het verleden altijd door één werknemer werden verricht, - dat er voor Kouwenhoven geen aanleiding bestond enig gevaar te duchten van het gebruik van de ladder. 5.13 De kantonrechter is, gelet op de onder 5.1 omschreven uitgangspunten, op grond van het vorenstaande van oordeel dat niet gezegd kan worden dat Kouwenhoven is tekortgeschoten in haar bovengenoemde zorgverplichting. Onder de gegeven omstandigheden gaat het ter ver om van de werkgever te eisen dat hij voor dit soort eenvoudige werkzaamheden altijd steigermateriaal ter beschikking moet stellen. 5.14 Het vorenstaande brengt met zich dat de vordering van [geopposeerde] moet worden afgewezen. Kouwenhoven is derhalve terecht in verzet gekomen tegen het verstekvon-nis. Dat verstekvonnis zal daarom worden vernietigd. 6. De slotsom en kosten Het verstekvonnis zal worden vernietigd en de vordering van [geopposeerde] zal alsnog worden afgewezen. De proceskosten in de verstek- en de verzetprocedure komen voor rekening van [geopposeerde] omdat deze in het ongelijk is gesteld, behoudens de kosten van het verzetexploot, die voor rekening van Kouwenhoven dienen te blijven. 7. De beslissing De kantonrechter: Verklaart het verzet gegrond. Vernietigt het tussen partijen gewezen en op 27 augustus 2003 uitgesproken verstekvonnis. En opnieuw rechtdoende: Wijst de vordering van [geopposeerde] af. Veroordeelt [geopposeerde] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van Kouwenhoven begroot op €800,00 aan salaris voor de gemachtigde. Aldus gewezen door mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 24 december 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.