
Jurisprudentie
AO1244
Datum uitspraak2003-11-28
Datum gepubliceerd2004-01-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersC02/826
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersC02/826
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen ontslagname door werknemer/statutair directeur
Uitspraak
Uitspraak: 28 november 2003
Rolnummer: 02/826
Rolnr. rechtbank: 34229 HA ZA 00-2454
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
X,
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: X,
procureur: mr. D.J. Bosboom,
tegen
de curator,
kantoorhoudende te Oud-Beijerland,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van DELTA FORCE B.V.,
gevestigd te Oudenbosch,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellant in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: de curator,
procureur: mr. G.J. Schuurman.
Het geding
Bij exploot van 1 juli 2002 is X in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank te Dordrecht tussen X als eiser en de curator als gedaagde gewezen tussenvonnis uitgesproken op 1 augustus 2001 en van het eindvonnis uitgesproken op 12 juni 2002. Bij memorie van grieven heeft X twee grieven opgeworpen, één tegen elk vonnis.
De curator heeft bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appèl (met productie) de grieven van X bestreden en zijnerzijds een grief opgeworpen tegen het tussenvonnis. Bij incidentele memorie van antwoord heeft X de grief van de curator bestreden. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
De beoordeling
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de niet (voldoende) weersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit geding het volgende vast.
1.1 X is vanaf 1 januari 1998 in loondienst bij Delta Force B.V. (hierna te noemen: Delta) en vanaf 1 juli 1998 in de functie van statutair directeur.
1.2 Delta is bij vonnis van de rechtbank Breda, uitgesproken op 4 april 2000, in staat van faillissement verklaard met aanstelling van de curator.
1.3 Bij brief van 12 april 2000 heeft de curator de arbeidsovereenkomst met X opgezegd voor zover er tussen X en Delta nog een arbeidsovereenkomst van kracht zou zijn. Door deze opzegging is de arbeidsovereenkomst in ieder geval per 1 juni 2000 geëindigd.
2. X vordert in dit geding een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen X en Delta nog bestond op 4 april 2000 en eerst rechtsgeldig is geëindigd door de opzegging door de curator. Tevens vordert hij veroordeling van de curator in de proceskosten.
3. In eerste aanleg heeft de curator de vordering van X betwist en zich op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen Delta en X op
29 februari 2000 door opzegging door X is beëindigd. Bij het tussenvonnis van
1 augustus 2001 heeft de rechtbank de curator toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat Delta op 29 februari 2000 uit de uitlatingen en gedragingen van X heeft afgeleid en ook redelijkerwijs mocht afleiden dat hij de arbeidsovereenkomst wilde opzeggen zonder daartoe nadere voorwaarden te stellen.
Na getuigenverhoor heeft de rechtbank in het eindvonnis geoordeeld dat de curator in het aan hem opgedragen bewijs is geslaagd en de vordering van X afgewezen, met veroordeling van X in de proceskosten.
4. Met de incidentele grief klaagt de curator erover dat de rechtbank hem de bewijsopdracht heeft gegeven. Volgens de curator kan uit de in eerste aanleg overgelegde stukken in onderling verband beschouwd, gelet ook op de functie van X als statutair directeur, duidelijk worden afgeleid dat X per 29 februari 2000 onvoorwaardelijk ontslag heeft genomen.
5. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken die in eerste aanleg zijn ingebracht, blijkt slechts dat Delta de uitlating die X op 29 februari 2000 zou hebben gedaan als een onvoorwaardelijke ontslagname met onmiddellijke ingang heeft opgevat (zie producties 3 en 4 bij conclusie van antwoord), terwijl tevens blijkt dat X een andere opvatting heeft over wat op 29 februari 2000 is voorgevallen en dat ook aan Delta kenbaar heeft gemaakt (zie productie II bij conclusie van repliek en productie 9 bij conclusie van dupliek). Niet blijkt wat er op 29 februari 2000 precies is voorgevallen en gezegd, zodat de rechtbank terecht de curator met het bewijs van zijn stelling heeft belast. Dat X statutair directeur was, maakt dat niet anders. De incidentele grief faalt dus.
6. De grieven I en II in het principaal beroep lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij stellen de vraag aan de orde of Delta uit de uitlatingen van X op 29 februari 2000 heeft kunnen en mogen afleiden dat X geen voorwaarden aan zijn ontslagname wilde verbinden.
7. De in eerste aanleg gehoorde getuigen hebben het volgende verklaard.
V, commissaris van Delta, heeft verklaard:
"U vraagt mij wat er is gebeurd op 29 februari 2000. Een paar dagen daarvoor werd ik telefonisch benaderd door een zekere W, dat was een medewerker van Delta werkzaam op het kantoor in Terneuzen. Hij vertelde mij dat er vreemde dingen gebeurden in het bedrijf. (…) hij vroeg of hij bij mij langs mocht komen. Toen hij langs kwam had hij een grote ordner bij zich met allerlei stukken. Hij liet mij een aantal stukken zien die ik op dat moment niet mocht kopiëren. Uit die stukken zou volgens hem blijken dat er werd gerommeld met kilometervergoedingen en dat er contracten zouden zijn met Polen.
Vervolgens heb ik X gebeld en hem uitgenodigd de volgende dag bij mij op kantoor te komen. Dat was die bespreking op 29 februari 2000. Daarbij waren aanwezig de heer Y, mijn dochter, die daar toen stagiaire was, X en ik. Ik heb X gevraagd om mij uit te leggen wat er aan de hand was. Hij zei mij dat ik mij geen zorgen hoefde te maken en dat hij alles kon uitleggen. Ik heb hem toen gezegd dat ik in ieder geval een onderzoek van Price Waterhouse Coopers wilde en dat ik wilde dat hij tijdens dat onderzoek er niet bij was. Ik heb hem toen gezegd dat hij ofwel een week vakantie kon nemen of wel zou worden geschorst. (…) X zei dat hij het moeilijk vond t.o.v. het personeel als hij geschorst zou worden; hij zei dat die zouden gaan lachen. Ik heb toen nogmaals gezegd dat ik hem niet in de buurt wilde hebben als het onderzoek werd gehouden. Hij zei toen: ik wil dit niet, als u mij schorst dan is dat uw goed recht maar dan wil ik nu mijn ontslag nemen. Ik heb toen gezegd dat ik dat ontslag aanvaardde. (…) Ik heb hem voorts nog gezegd dat hij wel beschikbaar moest blijven om eventueel later nog verantwoording af te leggen. (…) Hij heeft op dat moment niet gesproken over voorwaarden waaronder dat ontslag zou moeten ingaan of over termijnen of over geld."
8. Y, financial controller heeft verklaard:
"De bespreking van 29 februari 2000 had ten doel helderheid te krijgen over zaken die door de heer W van Delta Force ten laste van X waren gezegd. Deze dingen waren vast gelegd in een zwartboek. W heeft dit zwartboek aan V overhandigd. Wij vonden de aantijgingen vrij serieus en wilden weten wat er precies van waar was. X is daarom uitgenodigd door de heer V. (…) Aanwezig waren de heer V, Z (de dochter van V die werkt onder Delta Force) de heer X en ik zelf. X is geconfronteerd met de aantijgingen uit het zwartboek. Hij kon niet alles weerleggen. (…) Wij (…) wilden een externe deskundige inschakelen om een en ander te onderzoeken. V gaf X te kennen dat hij hem zou schorsen hangende dit onderzoek (…).X zei hierop "als ik geschorst wordt dan kan ik niks doen als ik niet kan werken dan kan ik net zo goed ontslag nemen". X voelde zich door de uitspraak van V vleugellam gemaakt. V zei: "ik ga met jouw ontslagname accoord, ik heb dat maar te accepteren". (…) Er is verder niet gesproken over vergoedingen of termijnen e.d. van het ontslag. Wij zijn toen uit elkaar gegaan. Ik had geen enkele twijfel dat X ontslag had genomen. V heeft wel kenbaar gemaakt dat indien het onderzoek zou uitwijzen dat X geen blaam trof, er wat hem betrof niets aan de hand was."
9. Z heeft verklaard:
"De heer W die ook bij Delta Force werkte had een map samengesteld met allerlei papieren waaruit bleek dat er bij Delta Force iets niet goed was. Die map had hij aan mijn vader gegeven en naar aanleiding daarvan is de heer X opgebeld met de vraag of hij langs wilde komen op die 29 februari 2000 op het kantoor van mijn vader in Rotterdam. (…) Mijn vader zei tegen X dat hij die map van W gekregen had en vroeg of X een verklaring kon geven voor hetgeen uit die map zou blijken. Mijn vader zei vervolgens dat er een onderzoek zou worden ingesteld en dat X tijdens het onderzoek zou worden geschorst of dat hij op dat moment ook ontslag kon nemen. Hem werd dus de keuze geboden tussen alleen een schorsing of meteen ontslagname. X zei toen dat hij op dat moment ontslag wilde nemen omdat hij anders zijn gezicht zou verliezen bij het personeel of woorden van gelijke strekking. Ik herinner mij goed dat hij zei dat hij op dat moment ontslag wilde nemen. Hij zei daar verder niets bij over de voorwaarden waaronder hij ontslag wilde nemen of zo. De heer X was overdonderd doordat hij met die map werd geconfronteerd (…)."
10. X heeft verklaard:
"U vraagt mij wat er op 29 februari 2000 is gebeurd. Op die dag had ik een afspraak om op het kantoor van V te verschijnen. (…) Bij die bespreking waren aanwezig Z, de heer Y, Rob V en ik. (…) Ze zeiden dat er een zwartboek was gemaakt door de heer W waar allemaal dingen in zouden staan die ongunstig voor mij waren. Dat zwartboek was echter niet aanwezig bij de bespreking. Ik begreep dat V het zwartboek alleen ter inzage had gekregen en dat W hem dat zwartboek ook nog niet gegeven had op dat moment. Ik vroeg of ik dat zwartboek kon zien want ik wilde weten waar ik van beticht werd. Dat kon dus niet omdat het boek er niet was. V zei toen: ik schors je bij deze maar je mag ook je ontslag nemen en dan kun je nadat uitgezocht is hoe het zit weer terug keren als directeur. Ik heb toen gezegd dat ik niet zag hoe dat operationeel zou moeten gebeuren, eerst een schorsing en dan weer terugkeren als directeur. (…) Toen ze mij vroegen waarom niet heb ik gezegd dat ik dan mijn gezag bij het personeel zou verliezen. Ik heb echter niet gezegd dat ik op dat moment ontslag wilde nemen (…)."
11. Naar het oordeel van het hof kan uit de getuigenverklaringen het volgende worden afgeleid:
1. dat X vooraf niet wist wat het onderwerp van het gesprek was,
2. dat hij tijdens het gesprek met beschuldigingen werd geconfronteerd,
3. dat hij daarop niet was voorbereid,
4. dat hij de stukken waaruit die beschuldigingen zouden blijken tijdens het gesprek niet heeft kunnen inzien,
5. dat hij zich tegen de beschuldigingen heeft verweerd,
6. dat hij vervolgens met een onderzoek en een schorsing werd geconfronteerd,
7. dat hij moeite had met schorsing vanwege het ondermijnend effect dat dat op zijn gezag zou hebben, en
8. dat hij toen heeft gezegd dat hij ontslag nam.
12. Naar het oordeel van het hof mocht Delta onder deze omstandigheden uit het feit dat X (tijdens het gesprek) op 29 februari 2000 geen nadere voorwaarden aan zijn ontslagname stelde niet zonder meer afleiden dat het ontslag onvoorwaardelijk en per direct was, maar had Delta zich ervan moeten vergewissen of X werkelijk onvoorwaardelijk ontslag wilde nemen. Een onvoorwaardelijk zelf genomen ontslag per direct heeft immers ingrijpende gevolgen zoals het verlies van loon en het niet verkrijgen van een WW-uitkering. Dat Delta heeft onderzocht of X dat werkelijk wilde, is niet gesteld en overigens ook niet gebleken. Integendeel, Delta heeft de ontslagname dezelfde dag nog per brief bevestigd en bij faxbericht aan de Kamer van Koophandel verzocht voor doorhaling in de registers van X als bestuurder zorg te dragen. Dat van X, zoals de curator heeft aangevoerd, als statutair directeur eerder mag worden aangenomen dat hij de gevolgen van ontslagname voldoende begrijpt, maakt niet dat Delta zich niet had moeten vergewissen of X werkelijk onvoorwaardelijk ontslag wilde nemen.
13. Het betoog van de curator dat X niet heeft geprotesteerd tegen de brieven d.d. 29 februari 2000 en 1 maart 2000 van Delta waarbij Delta de ontslagname bevestigde, hetgeen door X wordt betwist, gaat niet op. In de brief van
1 maart 2000 schrijft V dat X die ochtend telefonisch te kennen heeft gegeven dat hij nadere voorwaarden aan het ontslag wenst te verbinden. Daarin ligt, naar het oordeel van het hof, besloten dat X heeft geprotesteerd tegen de brief van 29 februari 2000.
Dit betekent dat de grieven I en II in het principaal beroep slagen en dat ervan moet worden uitgegaan dat X geen ontslag heeft genomen op 29 februari 2000, en dat de arbeidsovereenkomst tussen X en Delta nog bestond op 4 april 2000.
14. De slotsom is dat de grieven in het principaal beroep slagen en dat de grief in het incidenteel beroep faalt. Het eindvonnis van 12 juni 2002 zal worden vernietigd, de vordering van X tot verklaring voor recht zal alsnog worden toegewezen en de curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van eerste aanleg en hoger beroep (zowel in principaal als in incidenteel beroep).
Beslissing
Het hof:
In het principaal beroep:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 12 juni 2002;
- verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen X en Delta nog bestond op 4 april 2000 en eerst rechtsgeldig is geëindigd met de opzegging door de curator;
- veroordeelt de curator in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van X tot aan deze uitspraak begroot op € 2.159,79 (€ 209,79,- voor verschotten en € 1.950,- voor salaris procureur);
- veroordeelt de curator in de kosten van het principaal beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van X bepaald op € 1.078,56 (€ 307,56 voor verschotten en € 771,- voor salaris procureur);
- verklaart bovenstaande kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
In het incidenteel beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt de curator in de kosten van het incidenteel beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van X bepaald op € 386,- voor salaris procureur;
- verklaart deze kostenveroordeling in het incidenteel beroep uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. In 't Velt-Meijer, Beyer-Lazonder en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2003, in bijzijn van de griffier.