Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1266

Datum uitspraak2004-01-07
Datum gepubliceerd2004-01-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304042/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 mei 2003 heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld ten aanzien van horeca-inrichting “[naam]” aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 23 mei 2003 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200304042/1. Datum uitspraak: 7 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 mei 2003 heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld ten aanzien van horeca-inrichting “[naam]” aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 23 mei 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 13 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 11 augustus 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2003, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. G.G.E.A. Frederix, gemachtigde, en [naam deskundige], deskundige, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. M.D.N. Deenik en ing. T.T.M. Roelofs, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts hebben appellanten als getuigen [partij A], [partij B] en [partij C] naar de zitting meegebracht. 2. Overwegingen 2.1. Verweerder heeft het bestreden besluit voorbereid met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.2. Krachtens artikel 5, eerste lid, van het Besluit, gelezen in samenhang met voorschrift 4.1.4 van daarbij behorende bijlage, voorzover van belang, kan het bevoegd gezag, ten einde te bereiken dat aan voorschrift 1.1.1 wordt voldaan, nadere eisen stellen ten aanzien van het aanbrengen van technische voorzieningen binnen de inrichting of het in acht nemen van gedragsregels die binnen de inrichting in acht moeten worden genomen. Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bij het Besluit behorende bijlage, voorzover van belang, mag het equivalente geluidniveau (LAeq) op de gevel van woningen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Ingevolge de bij het bestreden besluit gestelde nadere eisen dient vanaf 1 juni 2003 een door het bevoegd gezag verzegelde geluidbegrenzer onlosmakelijk te zijn aangebracht op de muziekinstallatie. De geluidbegrenzer moet zodanig zijn afgesteld dat het geluidniveau binnen de inrichting niet meer bedraagt dan 80 dB(A). Binnen de inrichting mag geen live-muziek ten gehore worden gebracht, tenzij wordt aangetoond dat het binnen geluidniveau van 80 dB(A) niet wordt overschreden. 2.3. Appellanten hebben betoogd dat verweerder ten onrechte nadere eisen heeft gesteld. 2.4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de overweging ten grondslag gelegd dat niet kan worden voldaan aan de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden, indien binnen de inrichting een hoger geluidniveau dan 80 dB(A) ten gehore wordt gebracht. Hij heeft in dit verband gewezen op een akoestisch onderzoek van [naam] technisch adviseurs van 14 november 2002 waaruit blijkt dat, uitgaande van een binnengeluidniveau van 100 dB(A), de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarden voor het equivalente geluidniveau op de gevel van woningen ruim worden overschreden. Ter zitting heeft verweerder echter gesteld dat, indien het binnengeluidniveau 85 dB(A) bedraagt, mogelijk aan de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht bij welk binnengeluidniveau de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden worden overschreden. Verweerder heeft in zoverre gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dat vereist dat bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten wordt vergaard. 2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. 2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij ziet de Afdeling geen aanleiding verweerder te veroordelen in de op het proceskostenformulier vermelde kosten voor een deskundigenrapport, aangezien dit rapport niet is opgesteld in het kader van de onderhavige procedure. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk van 20 mei 2003; III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 706,25, waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Maasdonk te worden betaald aan appellanten; IV. gelast dat de gemeente Maasdonk aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Beekhuis w.g. Van Hardeveld Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2004 312-399.