Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1267

Datum uitspraak2004-01-07
Datum gepubliceerd2004-01-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304019/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 juni 2003, kenmerk 19339/02MD, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een constructiewerkplaats annex atelierruimte aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Den Helder, sectie […], nummer […] (gedeeltelijk). Dit besluit is op 12 juni 2003 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200304019/1. Datum uitspraak: 7 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], allen wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Den Helder, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 juni 2003, kenmerk 19339/02MD, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een constructiewerkplaats annex atelierruimte aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Den Helder, sectie […], nummer […] (gedeeltelijk). Dit besluit is op 12 juni 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 19 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 juli 2003. Bij brief van 18 augustus 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2003, waar van appellanten [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J.M. Streunding en N.M.M. van Koningsbruggen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn namens vergunninghouder mr. S.L. Schram, advocaat te Amsterdam en [gemachtigde], als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Verweerder heeft gesteld dat het beroep voorzover ingesteld door een deel van de appellanten niet-ontvankelijk is. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Van de appellanten hebben alleen [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F] en [appellant G] tijdig bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingediend. De overige appellanten hebben geen bedenkingen ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan deze appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep voorzover ingediend door deze appellanten niet-ontvankelijk is. 2.2. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting: a. op te richten; b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen; c. in werking te hebben. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het verbod niet met betrekking tot inrichtingen behorende tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin, krachtens de tweede volzin van dat lid, de bij die maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting. Op 1 december 1998 is het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit) in werking getreden. Het Besluit is een algemene maatregel van bestuur krachtens evengenoemd artikel 8.40, eerste lid. In de inrichting worden metalen kunstwerken vervaardigd. Gelet op de artikelen 2 en 3 alsmede bijlage I onder 7 van het Besluit, is dit op de onderhavige inrichting van toepassing. Dit betekent dat de vergunningplicht voor deze inrichting is komen te vervallen. De door verweerder aangevoerde grote omvang van de vervaardigde kunstwerken kan hier geen rol bij spelen. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. 2.3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep voorzover niet ingediend door [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F] en [appellant G] niet-ontvankelijk; II. verklaart het beroep gegrond; III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder van 10 juni 2003, kenmerk 19339/02MD; IV. gelast dat de gemeente Den Helder aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Beekhuis w.g. Klap Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2004 315.