Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1277

Datum uitspraak2004-01-07
Datum gepubliceerd2004-01-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300462/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 januari 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch appellant geweigerd een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand te verstrekken. Bij besluit van 25 september 2001 heeft de raad het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 december 2002, verzonden op 12 december 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.


Uitspraak

200300462/1. Datum uitspraak: 7 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: Zorgeenheidsraad E-Kliniek, gevestigd te Eindhoven, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 december 2002 in het geding tussen: appellant en de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 januari 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch appellant geweigerd een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand te verstrekken. Bij besluit van 25 september 2001 heeft de raad het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 december 2002, verzonden op 12 december 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 1 april 2003 heeft de raad van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2003, waar de raad, vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij de raad, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De Afdeling zal eerst ambtshalve beoordelen of het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 11 januari 2001 terecht ontvankelijk is geacht. 2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. 2.3. Appellant behartigt, naar hij stelt, de belangen van patiënten die verblijven in de zogenoemde E-kliniek, een kliniek voor TBS-gestelden. In het kader van deze belangenbehartiging heeft appellant een verzoek om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand ingediend voor het voeren van een procedure bij de kantonrechter tegen de kliniek. 2.4. Nu appellant geen stukken heeft overgelegd waarmee hij zijn stelling dat hij rechtspersoonlijkheid bezit, heeft onderbouwd en uit de stukken veeleer van het tegendeel blijkt, is appellant geen rechtspersoon in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Voor het oordeel dat appellant moet worden aangemerkt als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, bestaan eveneens onvoldoende aanknopingspunten. Van een – summiere – oprichtingshandeling is niet gebleken. Ondanks verzoeken daartoe heeft appellant geen statuten of reglement overgelegd, zodat geen duidelijkheid bestaat over de – globale – organisatiestructuur. Appellant heeft zichzelf weliswaar omschreven als een organisatie die gevormd wordt door leden die in de E-kliniek verblijven, doch onvoldoende duidelijk is wie lid zijn – alle patiënten of slechts een (gering) deel – en wie het bestuur vormen. Van een enigszins omlijnd doel dat appellant tracht te verwezenlijken noch van de middelen die hij hiertoe aanwendt, is gebleken. Al evenmin heeft appellant duidelijkheid verschaft over zijn hoedanigheid en taken naast die van de in artikel 2 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen genoemde cliëntenraad. De conclusie is dat appellant niet als belanghebbende is aan te merken. Dit betekent dat de raad het beroep van appellant ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. De rechtbank heeft dit miskend. Gelet hierop komt de Afdeling niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil. 2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellant ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op administratief beroep niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. 2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 10 december 2002, kenmerk AWB 01/2595 WRB; III. verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond; IV. vernietigt het besluit van de raad voor rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch van 25 september 2001; V. verklaart het door appellant tegen het besluit van 11 januari 2001 ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk; VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; VII. gelast dat de raad voor rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van (€ 204,20 en € 327,00 =) € 531,20 vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat. w.g. Zwart w.g. Wolff Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2004 238.