
Jurisprudentie
AO1282
Datum uitspraak2003-12-22
Datum gepubliceerd2004-01-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306375/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306375/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk heeft bij besluit van 16 juni 2003 het uitwerkingsplan “Spoortunnel" vastgesteld.
Uitspraak
200306375/2.
Datum uitspraak: 22 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk heeft bij besluit van 16 juni 2003 het uitwerkingsplan “Spoortunnel" vastgesteld.
Bij besluit van 5 augustus 2003, kenmerk 2003-24754, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 21 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 oktober 2003. Bij eerstgenoemde brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van dit verzoek zijn aangevuld bij brief van 1 oktober 2003.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 december 2003, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens het college van burgemeester en wethouders A.C. Rensen en W. de Wit, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat verzoeker niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden beschouwd en het beroep dientengevolge niet-ontvankelijk is.
Gelet op het verhandelde ter zitting alsmede de afstand en ligging van de woning van verzoeker ten opzichte van het plangebied is de Voorzitter er voorshands niet van overtuigd dat het beroep van verzoeker in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Hij ziet dan ook aanleiding thans van de ontvankelijkheid van het beroep uit te gaan. Dit is derhalve geen beletsel voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Het plangebied sluit aan de westzijde aan op de bestaande woonwijken van Beverwijk en aan de oostzijde op de in aanbouw zijnde wijk Broekpolder. Het plan is een uitwerking van het bestemmingsplan “Broekpolder Beverwijk” (hierna: het bestemmingsplan) en beoogt een ontsluitingsweg voor laatstbedoelde wijk onder de spoorlijn Haarlem-Alkmaar door mogelijk te maken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.4. Verzoeker stelt dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen en verzoekt schorsing hiervan. Verwezenlijking van het plan zal volgens hem van bepalende invloed zijn op de nog te maken keuzes voor het wegverloop in de wijk Broekpolder. Door thans reeds het bestemmingsplan op dit punt uit te werken zal een integrale afweging waartoe volgens verzoeker ook de mogelijkheid direct na de spoortunnel in zuidelijke richting rechtsaf te slaan dient te worden gerekend, niet meer mogelijk zijn. Dit zal volgens hem vermoedelijk leiden tot aanzienlijke verkeersoverlast in zijn woonstraat.
2.5. Verweerder heeft zich bij zijn goedkeuringsbesluit op het standpunt gesteld dat het plan voldoet aan de in het bestemmingsplan vermelde uitwerkingsregels. Het plan voldoet volgens hem voorts aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening.
2.6. Aan de in het plan begrepen gronden is in het bestemmingsplan de uit te werken bestemming “Verkeersdoeleinden I (nader uit te werken)“ toegekend. De als zodanig aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 6.1 van de voorschriften van het bestemmingsplan bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden, de daarbij behorende kunstwerken, groenvoorzieningen en water, benzinestations uitgezonderd. In artikel 6.2 van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de uitwerkingsregels vermeld.
2.7. De Voorzitter overweegt dat het college van burgemeester en wethouders gehouden is de hiervoor bedoelde bestemming uit te werken. Mede gelet op het belang van het totstandkomen van de ontsluitingsweg voor de wijk Broekpolder verwacht hij niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het college van burgemeester en wethouders niet in redelijkheid thans aan de uitwerkingsplicht heeft kunnen voldoen.
Voorts is niet gesteld dat het uitwerkingsplan niet in overeenstemming is met de in het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregels. In de door verzoeker gestelde omstandigheden ziet hij verder onvoldoende reden voor de verwachting dat het plan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
Overigens is niet gebleken dat het uitwerkingsplan de door verzoeker genoemde mogelijkheid niet zou toelaten dan wel dat deze oplossing, waar door het gemeentebestuur nog nader onderzoek naar wordt verricht, door de thans voorziene tunnelconstructie bij voorbaat onmogelijk wordt gemaakt.
2.8. De Voorzitter ziet aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2003
176-371.