Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1339

Datum uitspraak2003-08-25
Datum gepubliceerd2004-01-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/63622
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wav / tewerkstellingsvergunning. De rechtbank is van oordeel dat de brief van verweerder niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb. De brief houdt een feitelijke mededeling in, die geen zelfstandig en als definitief bedoeld rechtsoordeel impliceert over de toepasselijkheid van de Wav dan wel van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, Wav. Die mededeling brengt niet enig rechtsgevolg te weeg. Indien tussen verweerder en de werkgever verschil van mening bestaat over de vraag of voor de uit te voeren werkzaamheden ten behoeve van zijn werknemers tewerkstellingsvergunningen (twv’s) zijn vereist dan wel of er prioriteitgenietend op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod aanwezig, is het indienen van een aanvraag de aangewezen weg voor de werkgever om daar uitsluitsel over te verkrijgen. Op dit uitgangspunt kan slechts in zeer bijzondere gevallen een uitzondering worden gemaakt, maar daarvan is geen sprake. De mededeling in de brief dat verweerder niet bevoegd is de gevraagde verklaring af te geven dat de werkgever hangende de behandeling van zijn klaagschrift bij de Europese Commissie dient te worden behandeld als ware hij niet vergunningplichtig dan wel als ware hij in het bezit van de gevraagde twv’s, brengt geen rechtsgevolg te weeg. In de Wav is niet voorzien in enige beslissingsbevoegdheid van verweerder op dit punt. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage nevenvestigingsplaats Haarlem Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken U I T S P R A A K Artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb) artikel 21 Wet arbeid vreemdelingen (Wav) artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) reg.nr: AWB 01 / 63622 WAV H inzake: AGRICULTURE INTERNATIONAL Sp.zo.o. (AGRI) te Polen, eiser, hierna te noemen: de werkgever, Gemachtigde: mr. F.A. Piek, advocaat te Hoofddorp, tegen: de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna ook te noemen: COWI), gevestigd te Zoetermeer, verweerder, gemachtigde: mr. W.F. Jacobson, werkzaam bij de COWI. 1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING 1.1. Per 1 januari 2002 zijn de bevoegdheden bedoeld in artikel 5, eerste lid, Wav in plaats van aan de Algemene Directie voor de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (hierna ook: ADA) gedelegeerd aan de Centrale organisatie werk en inkomen. In artikel 30 van de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is bepaald dat in bestuursrechtelijke gedingen waarin de Arbeidsvoorzieningsorganisatie partij is, COWI in haar plaats treedt. Een en ander brengt mee, dat laatstgenoemd bestuursorgaan sedertdien als verweerder in onderhavige procedure moet worden aangemerkt. In deze uitspraak wordt onder verweerder, voor zover gedoeld wordt op handelingen van het bestuursorgaan van voor 1 januari 2002, verstaan de ADA. 1.2. De werkgever heeft per brief van 28 mei 2001 verweerder verzocht te bevestigen dat de werkgever niet vergunningplichtig is in de zin van de Wav, subsidiair dat de werkgever wordt behandeld als ware hij niet vergunningplichtig dan wel als ware hij in het bezit van tewerkstellingsvergunningen (twv's) voor zijn werknemers, meer subsidiair dat voor de te verrichten werkzaamheden thans geen prioriteitgenietend op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod aanwezig is. Verweerder heeft per brief van 29 juni 2001 op dit verzoek gereageerd. De werkgever heeft op 9 augustus 2001 een bezwaarschrift ingediend, waarin de brief van 29 juni 2001 is aangewezen als het besluit waartegen het bezwaar is gericht. 1.3. Verweerder heeft op 22 oktober 2001 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij beroepschrift van 16 november 2001 heeft de werkgever beroep ingesteld bij de rechtbank. 1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift van 2 juni 2003 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 1.5. De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 25 juni 2003. Ter zitting hebben de werkgever en de werknemer en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. 2. OVERWEGINGEN 2.1. In dit geding dient te worden beoordeeld of de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in rechte stand kan houden. Daartoe worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven of ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2.2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat zijn brief van 29 juni 2001 niet een voor bezwaar vatbaar besluit is. De brief is aan te merken als een mededeling van algemene strekking, waarin wordt verwezen naar een eerdere brief van 17 april 2000. De brief van 17 april 2000 bevat slechts mededelingen van algemeen informatieve aard. Er is volgens verweerder geen sprake van een op rechtsgevolg gericht besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. 2.3. De werkgever heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Voor het standpunt van verweerder dat de brief van 29 juni 2001 geen voor bezwaar vatbaar besluit inhoudt, wordt geen begin van een motivering gegeven. Overigens is dit standpunt van verweerder volgens de werkgever onjuist. In zijn brief van 28 mei 2001 heeft de werkgever aan verweerder verzocht te bevestigen dat hij voor de in die brief beschreven werkzaamheden - het plukken van aardbeien en het steken van asperges door zijn Poolse werknemers - niet vergunningplichtig is in de zin van de Wav. Subsidiair is verzocht te bevestigen dat de werkgever hangende de behandeling van zijn klaagschrift bij de Europese Commissie wordt behandeld als ware hij niet vergunningplichtig dan wel als ware hij in het bezit van twv's voor zijn Poolse werknemers. Meer subsidiair is verzocht de werkgever te bevestigen dat voor de genoemde werkzaamheden thans geen prioriteitgenietend op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod aanwezig is in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, Wav. De beslissing in de brief van 29 juni 2001, onder verwijzing naar de brief van 17 april 2000, op het door de werkgever gedane verzoek is wel degelijk als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb aan te merken. Het bericht dat niet wordt tegemoet gekomen aan de verzoeken is schriftelijk geschied en is onmiskenbaar een publiekrechtelijke rechtshandeling. Verweerder heeft met de afwijzing van het verzoek rechtsgevolg beoogd. De rechtbank overweegt als volgt. 2.4. In artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder een besluit, waartegen ingevolge artikel 7:1 Awb bezwaar kan worden gemaakt, verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2.5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in reactie op het verzoek van de werkgever van 28 mei 2001 in zijn brief van 29 juni 2001 heeft verwezen naar zijn eerder schrijven van 17 april 2000 naar aanleiding van een eerder verzoek van de werkgever van gelijke strekking. In de brief van 17 april 2000 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: "Afgezien van het feit dat Arbeidsvoorziening geen mededelingen doet over al dan niet vergunningverlening aan individuele bedrijven, dient iedere aanvraag om een tewerkstellingsvergunning te worden getoetst aan art. 8 en 9 Wav, tenzij een van de uitzonderingsbepalingen, genoemd in het Delegatie en Uitvoeringsbesluit Wav van toepassing is. Het is overigens niet de werkgever maar Arbeidsvoorziening die bepaalt of een dergelijke uitzonderingssituatie aanwezig is; uit de door u verstrekte gegevens lijkt mij een volledige arbeidsmarkttoets verplicht." 2.6. De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 september 1997, met kenmerk R03.93.6309 (AB 1998, 8), 13 augustus 1998, met kenmerk H01.97.0614 (JB 1998/204) en 1 juni 1999, met kenmerk H01.98.1340 (AB 1999, 476), dat de brief van 29 juni 2001 niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb. De inhoud van de brief van 29 juni 2001 in verband met de inhoud van de brief van 17 april 2000 houdt een feitelijke mededeling in, die geen zelfstandig en als definitief bedoeld rechtsoordeel impliceert over de toepasselijkheid van de Wav, dan wel van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, Wav, in de gegeven situatie. Die mededeling brengt derhalve niet enig rechtsgevolg te weeg. Indien er tussen verweerder en de werkgever verschil van mening bestaat over de vraag of voor de uit te voeren werkzaamheden ten behoeve van zijn werknemers twv's zijn vereist dan wel of er prioriteitgenietend op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod aanwezig, is het indienen van een aanvraag de aangewezen weg voor de werkgever om daar uitsluitsel over te verkrijgen en desgewenst het oordeel van de rechter in te roepen. Op dit uitgangspunt kan slechts in zeer bijzondere gevallen een uitzondering worden gemaakt, onder meer indien de aanvraagprocedure als een onevenredig bezwarende weg naar de rechter moet worden aangemerkt. Een zodanig geval doet zich hier niet voor. De werkgever heeft in dit verband naar voren gebracht dat van hem niet verlangd kan worden ten behoeve van zijn 1500 werknemers even zoveel aanvragen om twv's in te dienen. De werkgever kan evenwel reeds een oordeel verkrijgen over zijn vergunningplicht door eerst één vergunning aan te vragen. Hetgeen de werkgever in de onderhavige procedure en in zijn brief van 28 mei 2001 aan verweerder heeft aangevoerd omtrent de redenen waarom hij dient te worden vrijgesteld van de vergunningplicht in de zin van de Wav en waarom geen sprake is van prioriteitgenietend arbeidsaanbod voor de betreffende arbeidsplaatsen, kan de werkgever opwerpen bij het indienen van zijn aanvraag om een twv ten behoeve van al dan niet één of meer van zijn werknemers. 2.7. De mededeling in de brief van 29 juni 2001 in samenhang met de brief van 17 april 2000 dat verweerder niet bevoegd is de gevraagde verklaring af te geven dat de werkgever hangende de behandeling van zijn klaagschrift bij de Europese Commissie dient te worden behandeld als ware hij niet vergunningplichtig dan wel als ware hij in het bezit van de gevraagde twv's, brengt evenmin enig rechtsgevolg te weeg. In het stelsel van de Wav is immers niet voorzien in enige beslissingsbevoegdheid van verweerder op dit punt. De mededeling van verweerder over de door de werkgever gevraagde voorziening kan derhalve niet worden aangemerkt als een publiekrechtelijke rechtshandeling, en mitsdien niet als een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb. 2.8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in strijd met geschreven of ongeschreven rechtsregels heeft gehandeld door het bezwaar van de werkgever niet-ontvankelijk te verklaren. 2.9. Het beroep is mitsdien ongegrond. 2.10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken. 3. BESLISSING De rechtbank: 3.1. verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2003, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Kluit als griffier. afschrift verzonden op: 27 augustus 2003 Coll: RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.