
Jurisprudentie
AO1526
Datum uitspraak2003-09-11
Datum gepubliceerd2004-02-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAssen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/47766
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-02-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAssen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/47766
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / ophouding / identiteitsonderzoek.
De rechtbank overweegt dat de vreemdelingenrechtelijke ophouding ex artikel 50, tweede lid, Vw 2000 onder meer is bedoeld om de identiteit en de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling te onderzoeken. Blijkens het dossier en het verhandelde ter zitting heeft dit onderzoek vooral plaatsgevonden na de inbewaringstelling. Nu verweerder niet de periode van de ophouding maar de periode van de bewaring heeft gebruikt om de identiteit en de verblijfsrechtelijke status van eiser te onderzoeken, acht de rechtbank de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig. Daarbij laat de rechtbank wegen dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat indien de identiteit en de verblijfsrechtelijke status van eiser van meet af aan bekend waren geweest, verweerder niet tot inbewaringstelling was overgegaan. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 03/47766 VRONTN S4
uitspraak: 11 september 2003
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1981
van Pakistaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0309.04.0115,
verblijvende op het politiebureau te Zwolle,
eiser,
gemachtigde: mr. C.J. Looijen, advocaat te Zetten
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mevr. M. Bredewold, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 2 september 2003 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Naar aanleiding van de op 23 juni 2003 ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is de maatregel van bewaring bij besluit van 3 september 2003 voortgezet op de voet van artikel 59, eerste lid aanhef, en onder b, Vw 2000.
Namens verweerder is de rechtbank op 4 september 2003 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het besluit van 2 september 2003, tegen welk besluit eiser geen beroep heeft ingesteld. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door eiser ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000, strekt het beroep tevens tot een verzoek om schadevergoeding.
Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, op 11 september 2003 ter zitting gehoord.
Ter zitting was een tolk in de Punjabi taal aanwezig.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Eiser is op 1 september 2003 door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee vreemdelingenrechtelijk staandegehouden bij de Duits-Nederlandse grens. Toen eiser geen identiteitsdocument kon tonen, is hij opgehouden. Daarna is eiser overgedragen aan de Vreemdelingenpolitie. In de ochtend van 2 september 2003 is hij in bewaring gesteld.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel is naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming met de wettelijke vereisten. Nadat eiser vreemdelingenrechtelijk is staandegehouden, is hij aansluitend opgehouden voor verhoor, ingevolge artikel 50, tweede lid, Vw 2000. Vervolgens is hij op 2 september 2003 om 10.55 uur in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat eiser op deze grond in bewaring is gesteld omdat onvoldoende duidelijkheid bestond over de identiteit en verblijfsrechtelijke status van eiser. Pas na de inbewaringstelling is duidelijk geworden dat eiser reeds op 23 juni 2003 een reguliere aanvraag had ingediend, waarna de maatregel is omgezet naar de andere categorie, te weten artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
De rechtbank overweegt dat de vreemdelingenrechtelijke ophouding, als bedoeld in artikel 50, tweede lid, Vw 2000, is bedoeld om onder meer de identiteit en de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling te onderzoeken. Blijkens het dossier en het verhandelde ter zitting heeft dit onderzoek vooral plaatsgevonden na de inbewaringstelling. Nu verweerder niet de periode van de ophouding maar die van de bewaring heeft gebruikt om de identiteit en de verblijfsrechtelijke status van eiser te onderzoeken, acht de rechtbank de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig. Daarbij laat de rechtbank tevens wegen dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat indien de identiteit en de verblijfsrechtelijke status van eiser van meet af aan bekend waren geweest, verweerder niet tot inbewaringstelling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000, was overgegaan.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring vanaf 2 september 2003 onrechtmatig is geweest. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
Aan de orde is vervolgens de vraag of de onrechtmatigheid en opheffing van de bewaring tot toekenning van schadevergoeding dient te leiden. De rechtbank is van oordeel dat bij - zoals in onderhavige zaak - onrechtmatig bevonden bewaring in beginsel aanspraak bestaat op schadevergoeding. Van het afzien van schadevergoeding dan wel matiging kan slecht onder bijzondere omstandigheden sprake zijn. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat een schadevergoeding van €95,- per dag toe te kennen voor de 9 dagen die hij vanaf 2 september 2003 heeft doorgebracht in een politiecel. Dit betekent dat een schadevergoeding van €855,- zal worden toegekend.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
BESLISSING
De rechtbank:
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van €855,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Krachtens artikel 95, Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Dragtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Dijkema als griffier en uitgesproken op 11 september 2003.
Afschrift verzonden: 23 september 2003
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 855,- .
Aldus gedaan op 11 september 2003 door mr. H. Dragtsma, fungerend voorzitter.