Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1557

Datum uitspraak2003-12-11
Datum gepubliceerd2004-04-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers03 / 722 WAZ K1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van LEI versus CBS-cijfers.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Procedurenr. : 03/722 WAZ K1 Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, tegen : de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gevestigd te Amsterdam, verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 16 mei 2003, kenmerk: B&B/MJ/7.234.090757.00/41424. Datum van behandeling ter zitting: 14 november 2003. I. PROCESVERLOOP Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 17 februari 2003, waarbij de uitkering van eiser ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) met ingang van 31 juli 2002 is verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, gegrond verklaard en is het maatmaninkomen per 1 januari 2002 nader vastgesteld op fl 113.784,- bruto per jaar. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 14 november 2003, waar eiser in persoon is verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H.M.J. Offermans, en waar verweerder zich, zoals schriftelijk was aangekondigd, niet heeft doen vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN Eiser, geboren op […] 1957, heeft een pluimveehouderij waarin hij volgens zijn opgave 60 uur per week werkt en zijn vrouw 10 uur per week. Op 31 maart 1992 heeft eiser aangegeven dat hij sedert 10 mei 1991 ongeschikt is geworden voor zijn werk. De arbeidsdeskundige A. Paalvast concludeerde in zijn rapport van 19 maart 1993, daarbij gebruikmakend -voor het vaststellen van het maatmaninkomen- van de LEI-cijfers (Landbouw Economisch Instituut) en de fiscale winst over de jaren 1988, 1989 en 1990, eiser per einde wachttijd, i.c. 7 mei 1992, voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt te beschouwen. Op 6 januari 1997 heeft de arbeidsdeskundige R.A. van Baalen een rapport uitgebracht wat betreft een adviesaanvraag beoordeling maatman van eiser. De arbeidsdeskundige heeft zijn berekening gebaseerd op CAO lonen en de LEI-cijfers en komt uit op een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%. Voorts heeft hij eisers maatmaninkomen berekend, wat per einde wachttijd (7 mei1992) exclusief AA-premies resulteert in fl 167.088,50 per jaar. Per 1 januari 1998 is de AAW-uitkering van eiser omgezet naar een WAZ-uitkering. Eiser heeft zich per 1 augustus 2001 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. De arbeidsdeskundige B.P. Brock heeft in zijn rapport van 21 januari 2003 het maatmaninkomen van eiser op basis van CBS-cijfers vastgesteld op fl 55.494,30 per jaar exclusief AA-premies per einde wachttijd, d.d. 7 mei 1992. De arbeidsdeskundige heeft gesteld dat het maatmaninkomen volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep alleen nog maar op basis van CBS-cijfers dient te worden vastgesteld en niet meer op basis van de LEI-cijfers. Geïndexeerd naar 2001 bedraagt het maatmaninkomen fl 23,53 / € 10,68 bruto per uur. Op basis van medisch en bovengenoemd arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 17 februari 2003 eiser met ingang van 31 juli 2002 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100% en hem een uitkering toegekend van € 826,17 per maand. Bij schrijven van 26 februari 2003 heeft de accountant van eiser de heer L. Knoben AA bezwaar aangetekend tegen het besluit van 17 februari 2003. Namens eiser is aangevoerd dat het niet terecht is dat het maatmaninkomen als gevolg van de herkeuring naar beneden toe is gecorrigeerd. Het maatmaninkomen dient te worden vastgesteld op het inkomen zoals vermeld in de arbeidskundige rapportage van 6 januari 1997. Op 1 april 2003 heeft bezwaararbeidsdeskundige R.B. van Vliet het maatmaninkomen van eiser opnieuw berekend, wederom op basis van de CBS-cijfers. Ditmaal wordt het maatmaninkomen voor 2001 vastgesteld op fl 109.200 en voor het jaar 2002 op fl 113.784. Dat komt neer op een maatmanuurloon van € 10,68 in 2001 en € 11,38 voor 2002. Bij schrijven van 7 mei 2003 heeft de heer mr. H.M.J. Offermans zich als nieuwe gemachtigde van eiser gesteld. Die gemachtigde is samen met eiser op de hoorzitting verschenen om het bezwaar mondeling toe te lichten. Ter hoorzitting is de arbeidskundige rapportage van 1 april 2003 aan de gemachtigde overgelegd. Eiser ging akkoord met de berekening van de jaren 1988 en 1989, echter niet met de berekening van het jaar 1990. Eiser is van mening dat uitgegaan dient te worden van een maatmaninkomen van fl 91.863,45 in 1990 en dat de investeringsaftrek niet in mindering mag worden gebracht. Eiser heeft voorts aangevoerd dat artikel 7 van het Schattingsbesluit bepaalt dat nadat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld, bij een hernieuwde vaststelling of een herziening van de uitkering geen rekening gehouden wordt met na de eerste vaststelling of herziening opgetreden wijzigingen in het maatmaninkomen. Na een daartoe gedaan verzoek heeft arbeidsdeskundige Van Vliet op 8 mei 2003 een rapport uitgebracht waarin hij uitlegt hoe het inkomen van 1990 tot stand is gekomen. De arbeidsdeskundige schrijft onder meer: “Voor het berekenen van het aaw/waz inkomen over een bepaald jaar wordt de fiscale aangifte gevolgd, tot 2001 volgens het bovenstaande beleid. In dit geval is dit ook aan de orde. Zo ook dient de investeringsaftrek in mindering te worden gebracht op de winst uit onderneming. De vermogensaftrek wordt volgens deze berekening buiten beschouwing gelaten. Winst uit onderneming – (investerings- en scholingsaftrek) + Oortcorrecties = Fiscale Winst. Voor 1990 geeft dit voor verzekerde: fl 7.941,69 (verlies [locatie 1]) + fl 91.863,45 (winst [locatie 2])- fl 11.882,00 (inv. Aftrek) = fl 72.039,76. Het feit dat voor het vaststellen van het aaw/waz inkomen over een bepaald jaar de fiscus wordt gevolgd, impliceert dat de investeringsaftrek in mindering wordt gebracht.” Bij besluit van 16 mei 2003 heeft verweerder eisers bezwaar gegrond verklaard. De bezwaararbeidsdeskundige R.B. van Vliet is in zijn rapportage van 1 april 2003 tot de conclusie gekomen dat eisers maatman de valide zelfstandige pluimveehouder is. Het maatmaninkomen is opnieuw berekend aan de hand van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 1988, 1989 en 1990 en is vervolgens geïndexeerd naar 1 januari 2002 daar de nieuwe datum van einde wachttijd 1 augustus 2002 is. Uit de bezwaarprocedure is naar voren gekomen dat het maatmaninkomen niet juist is vastgesteld, met als gevolge dat het maatmaninkomen is herzien en alsnog is berekend conform de geldende wettelijke regelingen en jurisprudentie. Het gecorrigeerde maatmaninkomen per 1 januari 2002 bedraagt fl 113.784 bruto per jaar. Tegen dit besluit is namens eiser bij schrijven van 25 juni 2003 beroep ingesteld. De gemachtigde van eiser voert aan dat er geen gronden zijn om het maatmaninkomen te verlagen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juni 2001 dwingt niet om in alle gevallen het maatmaninkomen te herzien. Eiser acht het in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel om terug te komen van beslissingen die onherroepelijk zijn geworden. Hij verwijst in dat verband ook naar artikel 7 van het Schattingsbesluit. Voorts is eiser van mening dat bij de berekening van het maatmaninkomen het verlies van het bedrijf aan de [locatie 1] en de investeringsaftrek buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Eiser heeft in december 1990 een tweede pluimveebedrijf aan de [locatie 1] gekocht. In 1990 is dit bedrijf nog niet in in bedrijf geweest. Dit betekent dat voor 1990 uitgegaan moet worden van een bedrijfsresultaat van fl 91.863,45, zodat het gemiddelde bedrijfsinkomen over de drie jaar voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid moet worden bijgesteld. Bij schrijven van 15 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit kan worden overgegaan, dient de vraag te worden beantwoord of eiser in zijn beroep kan worden ontvangen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Bij het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende besluit in primo van 17 februari 2003 heeft verweerder eiser ingedeeld in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse en is zijn uitkering berekend op grond van de grondslag zoals vermeld in artikel 8 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Het bestreden besluit strekt enkel tot verhoging van het maatmaninkomen zonder dat dit een gevolg heeft voor het besluit van 17 februari 2003. Eiser heeft in beroep enkel grieven aangevoerd die een (verdere) verhoging van het maatmaninkomen beogen. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd verklaard dat hij zijn procesbelang daarin gelegen acht dat het nader vastgestelde maatmaninkomen bepalend is voor toekomstige kortingsbeslissingen in verband met eisers inkomsten uit (zelfstandige) arbeid, zodat hij zich gedwongen ziet de hoogte van het bij die beslissingen te hanteren maatmaninkomen reeds nu aan te vechten. Hetgeen eiser beoogt met het ingestelde beroep kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden bewerkstelligd, nu verweerder bij het nemen van iedere kortingsbeslissing het maatmaninkomen opnieuw dient vast te stellen en de daarbij gemaakte keuzes in het kader van beroep tegen het desbetreffende schattingsbesluit door de rechtbank vol kunnen worden getoetst. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 7 november 2000 (USZ 2001/1) en van 26 juni 2001 (RSV 2001/218). Naar aanleiding van hetgeen namens eiser is aangevoerd merkt de rechtbank nog op dat artikel 7 van het Schattingsbesluit dit niet anders maakt, nu die bepaling slechts belet dat rekening gehouden wordt met na de eerste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid opgetreden wijzigingen, maar niet betekent dat de bij die eerste vaststelling gehanteerde uitgangspunten in rechte vaststaan. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang in deze procedure heeft. Het beroep van eiser moet derhalve niet ontvankelijk worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit komt de rechtbank niet toe. Nu verweerder door de inhoud van het bestreden besluit ten onrechte de indruk bij eiser heeft gewekt dat hij door beroep in te stellen tegen het bestreden besluit de hoogte van het maatmanloon door de rechtbank zou kunnen laten toetsen, acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. III. BESLISSING De rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep niet ontvankelijk; veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,- (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door deze gestorte griffierecht ad € 31,- volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van mr. S.W.M. Speekenbrink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2003. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: AC-H Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.