
Jurisprudentie
AO1580
Datum uitspraak2003-12-19
Datum gepubliceerd2004-01-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2858 WSF
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2858 WSF
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering om met toepassing van de hardheidsclausule met terugwerkende kracht een aanvullende beurs toe te kennen houdt stand. Dyslexie.
Uitspraak
02/2858 WSF
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appelante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Gedaagde heeft bij besluit van 15 december 2000 op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: de WSF 2000) studiefinanciering in de vorm van een aanvullende beurs aan appellante toegekend met ingang van de datum 1 november 2000.
Het bezwaar dat appellante heeft ingediend tegen de aldus bepaalde ingangsdatum van de aan haar toegekende aanvullende beurs, is door gedaagde bij besluit van 11 juni 2001 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 16 april 2002, nr. 01/991 WSFBSF 58, het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft bij beroepschrift van 25 mei 2002 hoger beroep ingesteld tegen genoemde uitspraak. De gronden van dit hoger beroep heeft zij aangevoerd bij schrijven van 15 juni 2002.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 21 augustus 2002, ingediend.
Beide partijen hebben hun standpunten nadien nog nader onderbouwd en toegelicht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 14 november 2003. Aldaar is appellante in persoon verschenen, vergezeld door haar vader [de vader]. Gedaagde heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.
II. MOTIVERING
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
Bij wijzigingsformulier van 2 juni 1996 heeft appellante aan gedaagde verzocht om haar vanaf juli 1996, voor een universitaire opleiding geneeskunde of scheikunde, studiefinanciering toe te kennen in de vorm van uitsluitend een basisbeurs en een OV-studentenkaart.
Gedaagde heeft deze aanvraag bij besluit van 15 juni 1996 gehonoreerd tot en met december 1996. Nadien is deze beslissing verschillende malen bij afzonderlijke besluiten door gedaagde geprolongeerd.
Bij schrijven van 6 oktober 2000 heeft appellante aan gedaagde meegedeeld dat zij op grond van informatie die zij heeft verkregen via de website van de Informatie Beheer Groep vermoedt dat in het verleden minder studiefinanciering aan haar is toegekend dan waar zij aanspraak op kon maken. Appellante heeft daarbij onder meer verzocht om indien zij aanspraak kon maken op een aanvullende beurs, deze alsnog met terugwerkende kracht toe te kennen.
In geschil is of gedaagde bij het bestreden besluit op aanvaardbare gronden haar weigering heeft gehandhaafd om de ingangsdatum van de aan appellante toegekende aanvullende beurs met toepassing van de hardheidsclausule te bepalen op een eerdere datum dan 1 november 2000.
Appellante heeft (ook) in hoger beroep in hoofdzaak aangevoerd dat het feit dat zij op wijzigingsformulieren van 2 juni 1996 en 23 juli 1997 niet heeft aangegeven dat zij vanaf juli 1996 in aanmerking wil komen voor een aanvullende beurs, een gevolg is van de destijds nog niet gediagnosticeerde dyslexie waar zij in ernstige mate aan lijdt en de stressvolle situatie waarin zij ten tijde van het invullen van de wijzigingsformulieren verkeerde doordat ze dreigde te worden uitgeloot en werd uitgeloot voor de studie geneeskunde. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat zij niet eerder dan in oktober 2000 heeft gereclameerd, omdat zij - ten onrechte - meende dat zij in verband met de hoogte van het inkomen van haar ouders geen aanspraak kan maken op een aanvullende beurs. Verder heeft appellante erop gewezen dat gedaagde haar besluiten in de betrokken periode bekend heeft gemaakt bij berichten die, door het gebruikte kleine lettertype en door de grote hoeveelheid weergegeven informatie, voor iemand met dyslexie moeilijk leesbaar zijn. Appellante heeft haar stellingname geadstrueerd met verklaringen van de psychologe drs. C.P.M.O. Op Heij.
De Raad overweegt als volgt.
In artikel 3.21, tweede lid, van de WSF 2000 is bepaald dat studiefinanciering niet wordt toegekend voor een periode die gelegen is voor de datum van indiening van de aanvraag.
Ingevolge artikel 11.5 van de WSF 2000 (de hardheidsclausule) is de Informatie Beheer Groep bevoegd om van voornoemde wettelijke bepaling af te wijken indien en voor zover toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
De Raad is in het onderhavige geval niet gebleken dat (onverkorte) toepassing van het bepaalde in artikel 3.21, tweede lid, van de WSF 2000 heeft geleid tot een onbillijkheid van overwegende aard op grond waarvan gedaagde niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Daartoe overweegt de Raad allereerst dat ook onder de vigeur van de Wet op de studiefinanciering zoals die gold tot 1 september 2000, de datum van inwerkingtreding van de WSF 2000, wettelijk was bepaald dat studiefinanciering niet met terugwerkende kracht werd toegekend.
Verder gaat de Raad ervan uit dat appellante reeds bij of kort na ontvangst van het besluit van 15 juni 1996 had kunnen constateren dat gedaagde ervan uitging dat zij niet in aanmerking wilde komen voor een aanvullende beurs, zodat het ervoor moet worden gehouden dat appellante hetgeen zij heeft verzocht bij de wijzigingsformulieren van 2 juni 1996 en 23 juli 1997 in een veel eerder stadium had kunnen corrigeren dan zij heeft gedaan. Voorts mag worden aangenomen dat studerenden die in ernstige mate lijden aan dyslexie zich ook voordat de diagnose dyslexie is gesteld bewust zijn van de beperkingen die deze handicap in het leven van alledag met zich brengt. Indien de strekking en reikwijdte van het besluit van 15 juni 1996 en de nadien genomen prolongatiebesluiten aanvankelijk tengevolge van dyslexie niet volledig tot appellante zijn doorgedrongen, had het derhalve op de weg van appellante gelegen om, bijvoorbeeld op een Regiokantoor van de Informatie Beheer Groep, om een toelichting te vragen. Nu appellante dit heeft nagelaten, kunnen de nadelige gevolgen daarvan, èn van de onjuiste veronderstelling van appellante dat zij in verband met de hoogte van het inkomen van haar ouders geen aanspraak kon maken op een aanvullende beurs, niet met een beroep op de hardheidsclausule op gedaagde worden afgewenteld.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2003.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.