Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1612

Datum uitspraak2003-12-02
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers03/382
Statusgepubliceerd


Indicatie

De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of op de overeenkomst tussen partijen van 10 mei 2001 de FME/CWM-voorwaarden in hun geheel, inclusief het arbitragebeding, van toepassing zijn verklaard (standpunt IMS), dan wel is overeengekomen dat die voorwaarden beperkt van toepassing zijn verklaard, namelijk alleen voor het onderdeel ‘delivery’ uit die overeenkomst (standpunt JST). Ten pleidooie is namens JST verduidelijkt, dat zij zich op het standpunt stelt dat alleen artikel VI uit die voorwaarden (het levertijdbeding) op de overeenkomst tussen partijen van toepassing is verklaard.


Uitspraak

2 december 2003 eerste civiele kamer rolnummer 2003/382 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: de naamloze vennootschap naar Belgisch recht J.S.T. Europe N.V., gevestigd te Kampenhout, België, appellante, procureur: mr. F.J. Boom, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Integrated Mechanization Solutions B.V., gevestigd te Almelo, geïntimeerde, procureur: mr. J.M. Bosnak. 1 Het geding in eerste aanleg De rechtbank te Almelo heeft op 8 januari 2003 een vonnis uitgesproken in het incident en in de hoofdzaak in het geschil tussen appellante, hierna te noemen JST, als eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident, en geïntimeerde, hierna te noemen IMS, als gedaagde in de hoofdzaak en eiseres in het incident. Een kopie van dat vonnis is aan dit arrest gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij exploot van 4 april 2003 heeft JST IMS gedagvaard voor dit hof, IMS daarbij aangezegd in hoger beroep te komen van vermeld vonnis, acht grieven tegen dat vonnis aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van IMS in het bevoegdheidsincident zal verwerpen, de toepasselijkheid van de FME/CWM-voorwaarden op de gehele overeenkomst zal afwijzen en voorts de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank Almelo voor behandeling ten gronde, met veroordeling van IMS in de kosten van de beide instanties in het incident. 2.2 JST heeft vervolgens een memorie van eis genomen overeenkomstig de appèldagvaarding. 2.3 Bij memorie van antwoord in hoger beroep in bevoegdheidsincident heeft IMS aangevoerd dat grief 1 door JST terecht is voorgesteld (en overigens dient te leiden tot bevestiging van het bestreden vonnis onder verbetering van gronden), de (overige) grieven bestreden, een productie in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, onder verbetering van gronden het vonnis van de rechtbank Almelo van 8 juni (lees: januari) 2003 zal bevestigen en JST in al haar vorderingen in hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze aan haar zal ontzeggen, met veroordeling van JST in de kosten van het geding (lees: in hoger beroep). 2.4 Ter zitting van dit hof van 23 oktober 2003 hebben partijen hun zaak doen bepleiten, JST bij monde van mr. P.H.L.M. Kuypers, advocaat te Brussel, en IMS bij monde van mr. R. Kroon, advocaat te Almelo, beiden aan de hand van pleitnotities. Beide partijen hebben bij gelegenheid van het pleidooi producties in het geding gebracht. 2.5 Daarna hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest. 3 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede blijkende uit de in zoverre onbetwist gebleven bewijsstukken, kan het volgende als vaststaand worden aangemerkt. 3.1 JST is een wereldwijd opererende onderneming die zich hoofdzakelijk bezighoudt met de ontwikkeling, productie en het verhandelen van een grote variëteit connectoren (elektronische verbindingen) voor diverse industrieën, waaronder producenten van mobiele telefoons en computers. In het productassortiment van JST bevinden zich onder meer halffabrikaten die bestemd zijn voor luidsprekers in mobiele telefoons. 3.2 IMS is een Nederlandse onderneming, onderdeel van de Grontmij-groep, die is gespecialiseerd in het ontwikkelen en bouwen van machines voor de hoge precisie- en elektronische industrie. IMS maakt maatwerkmachines voor mechanisatie- en productietechnologie. 3.3 De na te melden contractsonderhandelingen zijn namens JST gevoerd door [D.E.], een persoon van Schotse afkomst die tevens Nederlands spreekt, en namens IMS door ir. [A.B.]. De offertes en de diverse versies van de (concept-)overeenkomst tussen partijen zijn in de Engelse taal gesteld. De mondelinge communicatie en de contacten per email hebben in de Nederlandse taal plaatsgevonden. De onderhandelaars zijn geen jurist. 3.4 IMS heeft op 14 februari 2001 aan JST een offerte uitgebracht (productie 17 bij conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid), waarin onder het kopje ‘1.4 Terms’ onder meer staat vermeld: ‘Delivery according general FME/CWM conditions’. Op een andere plaats in die offerte, namelijk onder het kopje ‘2.0 Delivery’, staat onder meer vermeld: ‘Twenty-four (24) weeks after receipt of purchase order’ en ‘ExWorks. IMS Kolthofsingel 8, 7602 EM Almelo’. 3.5 In een notitie d.d. 26 februari 2001 geeft JST een reactie op de offerte van 14 februari 2001 (productie 18 bij de vermelde conclusie). In die notitie staat onder 1.5 vermeld: ‘Delivery according general FME/CWM. Please supply full copy of these standards’. 3.6 In de offerte van IMS van 20 maart 2001 (productie 6 bij de inleidende dagvaarding) staat onder het kopje ‘1.5 Terms’ onder meer: ‘Delivery according general FME/CWM conditions. Copy in English is send separately’. Onder het kopje ‘2.0 Delivery’ staat een ten opzichte van de offerte van 14 februari 2001 onder datzelfde kopje deels gewijzigde tekst. 3.7 Bij brief van 23 maart 2001 (productie bij pleidooi) heeft JST aan IMS een exemplaar van het ‘purchase contract’ toegezonden. Dit contract is, zoals uit vergelijking met de latere versies van het contract blijkt, deels nog niet ingevuld. Onder het kopje ‘3. Delivery’ staat: ‘- date: latest on ……. or in week ….. ‘ en ‘ – condition: Franco Kampenhout’. In deze versie staat niets vermeld over de FME/CWM-voorwaarden. 3.8 Bij e-mailbericht van 2 april 2001 van [A.B.] namens IMS aan [V.] van JST heeft [A.B.] kommentaar gegeven op dat contract. Daarin merkt [A.B.] onder meer het volgende op: ‘punt 0: er wordt nergens gerefereerd aan de IMS offerte Q-0112-V5 (dat is de offerte van 20 maart 2001, toevoeging, hof). Dat lijkt me niet handig. (…) punt 15: gehele punt is niet acceptabel. De thema’s worden gedekt door de CE voorschriften en onze FME/CWM leveringsvoorwaarden. Punt 16: dit punt is niet acceptabel voor IMS. (…)’. 3.9 Bij e-mailbericht van 3 april 2001 antwoordt [V.] dat zij de door [A.B.] in het e-mailbericht van 2 april 2001 vermelde punten met [D.E.] zal bespreken. 3.10 Daarop heeft JST een ‘purchase contract – 2nd version’ (productie bij pleidooi) d.d. 6 april 2001 opgesteld. Op het voorblad is onder de aanhef ‘According to the following criteria:’ een aantal onderwerpen van een ‘X ‘ voorzien ( ‘marked with a (X) is enclosed’). Vóór de woorden ‘General conditions’ staat een X. Onder het kopje ‘3. Delivery’ staat vermeld: ‘- date: latest in week 31 for the 1st machine and 8 weeks after the 1st machine, the second machine. - condition: Ex-works of supplier. - Delivery according general FME/CWM conditions.’ 3.11 Ten pleidooie is gebleken dat tussen partijen in confesso is ten eerste dat zij in deze fase van de contractsonderhandelingen met name hebben onderhandeld over de punten 15 (‘Indemnity’) en 16 (‘Penalty’) en ten tweede dat zij geen speciale aandacht meer hebben geschonken aan de FME/CWM-voorwaarden. 3.12 De door JST (op haar briefpapier d.d. 20 april 2001) opgestelde overeenkomst (‘purchase contract- 3rd version; productie 8a bij inleidende dagvaarding en productie bij pleidooi), welke overeenkomst op 10 mei 2001 namens IMS is ondertekend, staat op het voorblad ‘General conditions’ weer met een X gemerkt. Onder het kopje ‘3. Delivery’ is ten opzichte van de versie van het concept-contract van 6 april 2001 (zie onder 3.10) alleen de tekst achter ‘date’ gewijzigd. In afwijking van de tweede versie van 6 april 2001 gaat het niet meer om de koop van twee machines, maar van één machine. 3.13 De FME/CWM-voorwaarden (productie 16 bij conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid zijdens IMS) voorzien in artikel XV in - behoudens te dezen niet relevante uitzonderingen – een exclusieve geschillenbeslechting door een scheidsgerecht te benoemen overeenkomstig de statuten van de Stichting Raad van Arbitrage voor Metaalnijverheid en –Handel, gevestigd te Den Haag. 4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep 4.1 De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of op de overeenkomst tussen partijen van 10 mei 2001 de FME/CWM-voorwaarden in hun geheel, inclusief het arbitragebeding, van toepassing zijn verklaard (standpunt IMS), dan wel is overeengekomen dat die voorwaarden beperkt van toepassing zijn verklaard, namelijk alleen voor het onderdeel ‘delivery’ uit die overeenkomst (standpunt JST). Ten pleidooie is namens JST verduidelijkt, dat zij zich op het standpunt stelt dat alleen artikel VI uit die voorwaarden (het levertijdbeding) op de overeenkomst tussen partijen van toepassing is verklaard. 4.2 De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep, kort gezegd, het standpunt van IMS gevolgd en heeft zich onbevoegd verklaard van de vordering van JST op IMS kennis te nemen. 4.3 Tussen partijen is in confesso dat grief 1 van JST op zichzelf terecht is voorgedragen. Partijen handelen in de uitoefening van een bedrijf en zijn niet beide in Nederland gevestigd. Ingevolge art. 6:247 lid 2 BW is afdeling 6.5.3 BW dan niet op de overeenkomst tussen partijen van toepassing, ongeacht het recht dat die overeenkomst beheerst. Tussen partijen is tevens in confesso dat die overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht. 4.4 De overige grieven van JST leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal die grieven dan ook gezamenlijk behandelen. 4.5 Het kernpunt dat partijen verdeeld houdt (zie rov. 4.1) betreft een vraag van uitleg van de overeenkomst tussen partijen. De maatstaf hiervoor is de Haviltex-formule (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). Voor die uitleg komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de contractsbepalingen en, in casu, in het bijzonder aan het bepaalde in de overeenkomst van 10 mei 2001 onder het kopje ‘3. Delivery’: ‘Delivery according general FME/CWM conditions’ (zie rov. 3.10 en 3.12), mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. 4.6 In de offerte van 14 februari 2001 (zie rov. 3.4) is de passage ‘Delivery according general FME/CWM conditions’ opgenomen in artikel 1 onder het algemene kopje ‘Terms’ en niet onder het speciale kopje ‘2.0 Delivery’. Gelet op deze plaatsbepaling is het onmiskenbaar de bedoeling van IMS geweest om die voorwaarden in het geheel op de te sluiten overeenkomst van toepassing te verklaren. Het woordje ‘delivery’ in de passage ‘delivery according general FME/CWM conditions’ kan redelijkerwijs geen andere betekenis hebben dan ‘levering’ in ruime zin, in de betekenis zoals die in het handelsverkeer pleegt te worden gegeven aan de term ‘leverings’voorwaarden. Het woord ‘Delivery’ in het kopje van de offerte d.d. 14 februari 2001 is, blijkens de tekst eronder, gebruikt in de betekenis van feitelijke aflevering en heeft daarmee een geheel andere en beperktere betekenis dan het woordje ‘delivery’ in de vermelde passage onder 1.4 van die offerte. JST, een wereldwijd in diverse industrietakken opererende onderneming (zie rov. 3.1), die ook bekend moet zijn met het wereldwijde gebruik in het handelsverkeer om bij het contracteren naar algemene voorwaarden te verwijzen en daarmee tevens bedacht diende te zijn dat een ook internationaal opererend bedrijf als IMS al bij de eerste offerte naar algemene voorwaarden zou verwijzen, kan dat redelijkerwijs niet anders dan in de vermelde zin hebben begrepen. 4.7 Geheel in lijn met die gang van zaken, vraagt JST in de notitie d.d. 26 februari 2001 (zie rov. 3.5), waar IMS die FMW/CWM-voorwaarden kennelijk niet bij de offerte van 14 februari 2001 had meegezonden, aan IMS om toezending van een exemplaar van daarvan. 4.8 In antwoord daarop vermeldt IMS in de offerte van 20 maart 2001 (zie rov. 3.6) ‘Copy in English is send separately’. Ook in deze offerte staan de verwijzing naar de FME/CWM-voorwaarden en de mededeling dat een kopie daarvan in de Engelse taal ‘is send separately’ onder “Terms’ in artikel 1 van de offerte en dus voorafgaand en gescheiden van het kopje ‘Delivery’ onder 2 van die offerte, net zoals in de eerste offerte van 14 februari 2001. 4.9 In de eerste versie van het ‘purchase contract’ (zie rov. 3.7) staat niets vermeld over de FME/CWM-voorwaarden. Uit de reactie van IMS bij e-mailbericht van 2 april 2001 (zie rov. 3.8) moet JST hebben begrepen dat IMS vasthield aan de offerte van 20 maart 2001 en aan de verwijzing naar haar voorwaarden in algemene zin. [A.B.] schrijft daarin namelijk dat de thema’s van punt 15 (en dat ging niet over levering maar over ‘Indemnity’) worden gedekt door ‘onze FME/CWM leveringsvoorwaarden’. 4.10 In de tweede versie van het ‘purchase contract’ d.d. 6 april 2001 (zie rov. 3.10) wordt gerefereerd aan de offerte van 20 maart 2001, waarop [A.B.] in zijn vermelde e-mailbericht van 2 april 2001 had aangedrongen. JST - de opsteller van de diverse versies van het contract - vermeldt zelf in deze tweede versie op het voorblad dat de ‘general conditions’ ‘enclosed’ zijn. 4.11 De passage ‘Delivery according general FME/CWM conditions’ blijkt in deze tweede versie van het ‘purchase contract’ (door JST) te zijn bijgeschreven onder het kopje ‘3. Delivery’ (zie rov. 3.10). 4.12 De vraag is nu of door de verschuiving van de tekst ‘Delivery according general FME/CWM conditions’ van de vermelde plaats in de offertes onder ‘Terms’ in artikel 1 naar de plaats in de tweede (d.d. 6 april 2001) en in de definitieve versie van het koopcontract d.d. 10 mei 2001 (zie rov. 3.12) onder het kopje ‘3. Delivery’, de betekenis van die verwijzing naar de FME/CWM-voorwaarden ook inhoudelijk van kleur is verschoten in dier voege dat niet langer de gehele set van die voorwaarden op de overeenkomst tussen partijen van toepassing is verklaard maar alleen (volgens JST ten pleidooie:) het levertijdbeding van artikel VI van die voorwaarden). 4.13 Gelet op de vaststellingen als vermeld in rov. 3.11 beantwoordt het hof die vraag ontkennend. Hierbij hecht het hof mede betekenis aan het feit dat de onderhandelaars van partijen beiden geen jurist zijn (zie rov. 3.3). [A.B.] van IMS behoefde daarom niet bedacht te zijn op een eventueel ‘inhoudelijk van kleur verschieten’ van de verwijzingspassage. 4.14 Ten pleidooie heeft JST de (12) argumenten die haars inziens zouden pleiten voor een oordeel in andere zin de revue laten passeren. Zie pleitnota mr. Kuypers onder III.2. In het licht van het vorenoverwogene kunnen de argumenten onder 1 en 3 tot en met 12 het hof niet tot een ander oordeel brengen. Het argument onder 9 is overigens feitelijk onjuist: mr. [D.] heeft de schikkingsonderhandelingen gevoerd nadat tussen partijen een conflict was ontstaan. Onder punt 2 van die argumenten voert JST aan dat partijen (in goed overleg) zijn overeengekomen de FME-voorwaarden slechts van toepassing te verklaren op de levering, zodat ‘Delivery’ het enige juiste kopje is. JST heeft deze stelling, die, indien bewezen, tot een ander oordeel zou hebben kunnen leiden, echter op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd, hetgeen gelet op de vaststellingen als vermeld in rov. 3.11 en op rov. 4.13 wel nodig geweest was, zodat het bewijsaanbod van JST op dit punt wordt gepasseerd. 4.15 Uit het vorenoverwogene volgt dat ervan uitgegaan moet worden dat de FME/CWM-voorwaarden als geheel, inclusief het arbitragebeding, op de gehele overeenkomst van toepassing zijn verklaard. 4.16 JST heeft met betrekking tot dat arbitragebeding een beroep gedaan op het zogenoemde Holleman/De Klerk-verweer (HR 20 november 1981, NJ 1982, 517 inzake Holleman/De Klerk en HR 1 juli 1993, NJ 1993, 688 inzake Bouma/Cavo). De vraag is mitsdien of het van de toepasselijk verklaarde FME/CWM-voorwaarden deel uitmakende arbitragebeding van een zodanige inhoud is dat de toestemming (lees: de aanvaarding van de gelding) van JST niet kan worden geacht op toepasselijkverklaring van óók dat arbitragebeding gericht te zijn geweest, ook al is het een feit van algemene bekendheid dat in algemene voorwaarden bepalingen als het onderhavige arbitragebeding zo regelmatig voorkomen, dat men daarmee rekening moet houden. Dit is een vraag van uitleg van de overeenkomst. 4.17 Het hof beantwoordt die vraag ontkennend, óók indien ervan uitgegaan zou dienen te worden dat JST, zoals zij stelt en te bewijzen aanbiedt, niet bekend was met de FME/CWM-voorwaarden en het daarin opgenomen arbitragebeding. Het litigieuze arbitragebeding is immers tussen IMS en JST als professionele partijen toepasselijk verklaard op een overeenkomst betreffende de bouw door IMS voor JST, volgens specificaties van JST, van een machine voor de volautomatische productie van halffabrikaten voor luidsprekers van mobiele telefoons, mitsdien een overeenkomst met een sterk technisch karakter. Bij een dergelijke overeenkomst ‘past’ een arbitragebeding als het onderhavige. Bovendien verwijst dat beding naar een gerenommeerd arbitrage-instituut. JST heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat dit arbitragebeding voor haar een (onredelijk) bezwarend karakter zou hebben. 4.18 JST heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden aangevoerd, die, indien bewezen, het hof tot een andere uitkomst zouden kunnen brengen, zodat ook de overige bewijsaanbiedingen zijdens JST worden gepasseerd. 4.19 De slotsom luidt dat de grief 1 terecht is voorgedragen, maar niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep kan leiden, alsmede dat de overige grieven tevergeefs zijn voorgedragen, zodat dat vonnis, op verbetering van gronden als vermeld in dit arrest, moet worden bekrachtigd, met veroordeling van JST als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure in hoger beroep. 5 Beslissing Het hof, rechtdoende in hoger beroep: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt JST in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van IMS begroot op € 4.824,-- voor griffierecht en op € 8.304,-- voor salaris voor de procureur. Dit arrest is gewezen door mrs. Rijken, Groen en Van der Kwaak en is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 2 december 2003.