
Jurisprudentie
AO1622
Datum uitspraak2004-01-14
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304555/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304555/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 12 november 2002 heeft de gemeenteraad van Dordrecht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 november 2002, het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Merwestein-Zuid, hoek Singel-Berckepad" vastgesteld.
Uitspraak
200304555/1.
Datum uitspraak: 14 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de stichting "Stichting Park Merwestein", gevestigd te Dordrecht,
3. [appellante sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2002 heeft de gemeenteraad van Dordrecht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 november 2002, het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Merwestein-Zuid, hoek Singel-Berckepad" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 mei 2003, kenmerk DRM/ARB/02/13466A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 9 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2003, appellante sub 2 bij brief van 28 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2003, en appellante sub 3 bij brief van 28 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 september 2003 heeft verweerder medegedeeld geen aanleiding te zien tot het indienen van een verweerschrift.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 2 en sub 3. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2003, waar appellanten sub 1, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], appellante sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellante sub 3, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E. Sprietsma, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Dordrecht, vertegenwoordigd door mr. H.W.J. Visser en P.J. de Haas, ambtenaren van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Wesmycon B.V.", vertegenwoordigd door [naam] directeur, en bijgestaan door mr. J.A. Visser, advocaat te Dordrecht.
2. Overwegingen
2.1. Stichting Park Merwestein heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan ingebracht bij de gemeenteraad.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.
Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich, voorzover hier van belang, voor. Het bestemmingsplan is weliswaar gewijzigd vastgesteld, maar het beroep richt zich niet tegen deze wijzigingen.
Geen rechtvaardiging is gelegen in de door appellante gestelde omstandigheid dat zij bijzonder verontrust is door de brief van 4 november 2002 van het gemeentebestuur aan de gemeenteraad waaruit appellante afleidt dat het plan een aanzienlijke verslechtering kan betekenen voor het gebied waarin het park ligt. Nu blijkens de stukken is voldaan aan de in artikel 23 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde publicatie-eisen, had appellante van de inhoud van het plan kennis kunnen nemen en een zienswijze kunnen indienen.
Het beroep van Stichting Park Merwestein is niet-ontvankelijk.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan is een herziening van het bestemmingsplan "Merwestein-Zuid" voor een perceel op de hoek Singel-Berckepad. Anders dan het voorgaande plan is een bouwvlak opgenomen en zijn onder meer de rooilijnbepalingen van de bouwverordening expliciet buiten toepassing verklaard.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.4. [appellanten sub 1] en [appellante sub 3] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voeren daartoe aan dat de in het plan voorziene bouwmogelijkheden niet passen bij het parkachtige en open karakter van de omgeving en dat deze een aantasting van woongenot en privacy zullen meebrengen. Voorts stellen appellanten dat de gemeenteraad in het plan gelegenheidsregelgeving heeft neergelegd waarmee ten onrechte een bouwproject, waarvoor als gevolg van een uitspraak van de Raad van State geen bouwvergunning kon worden verleend, alsnog mogelijk wordt gemaakt.
[appellanten sub 1] stellen daarnaast dat ten onrechte wordt vooruitgelopen op een mogelijke toekomstige herziening van het bestemmingsplan "Merwestein-Zuid" wat betreft rooilijnen. Voorts stellen deze appellanten dat de onderbouwing van het plan en het goedkeuringsbesluit tekortschiet, nu niet duidelijk is hoe het plan zich verhoudt tot het geldende bestemmingsplan en de bepalingen inzake rooilijnen uit de gemeentelijke bouwverordening.
2.5. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat het gaat om een reparatie van een omissie in het bestemmingsplan "Merwestein-Zuid". Misbruik van bevoegdheden is volgens de gemeenteraad niet aan de orde, aangezien hij de bevoegdheid heeft tot het vaststellen van bestemmingsplannen en voor de aanvraag van de bouwvergunning de procedure van de Woningwet wordt gevolgd.
2.6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gemeentebestuur gebruik heeft gemaakt van de legitieme mogelijkheden die de Wet op de Ruimtelijke Ordening biedt om het binnen de gemeente gevoerde ruimtelijke beleid op een verantwoorde wijze vorm te geven.
2.7. Wat betreft de stelling dat de in het plan voorziene bouwmogelijkheden niet passen in de omgeving en een aantasting van het karakter daarvan met zich brengen, overweegt de Afdeling het volgende. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 1000 vierkante meter en is geheel bestemd tot "Woondoeleinden". De omgeving van het plangebied wordt blijkens de stukken gekenmerkt door de aanwezigheid van woningbouw in de vorm van 19e eeuwse villa’s en woningen met een landhuiskarakter op ruime percelen. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de planvoorschriften mogen gebouwen alleen worden opgericht binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak. Dit bouwvlak bestaat uit een rechthoek van 23 bij 13 meter met aan de voorzijde van het perceel een uitstulping. Ingevolge de bouwvoorschriften van artikel 3, derde lid, in samenhang met de desbetreffende aanduiding op de plankaart, is de maximale bouwhoogte 12 meter. De Afdeling is van oordeel dat verweerder de in het plan voorziene bouwmassa in verhouding tot de oppervlakte van het perceel niet dusdanig groot heeft hoeven achten dat het karakter van de buurt hierdoor wordt aangetast. Verweerder heeft gezien het voorgaande geen reden hoeven zien de in het plan voorziene bouwmogelijkheden op deze plaats niet passend te achten.
Wat betreft de stelling dat de afstand van de in het plan voorziene bebouwing tot de percelen van [appellanten sub 1] te gering is en een aantasting van hun privacy en woongenot met zich zal brengen, overweegt de Afdeling het volgende. De kleinste afstand van het bouwvlak tot de percelen van [appellanten sub 1] bedraagt respectievelijk 11 en 20 meter. Tussen deze percelen en het plangebied ligt het perceel [locatie]. Voorts wordt de buurt gekenmerkt door de aanwezigheid van bomen en andere begroeiing op de percelen. Gezien de afstand tot de percelen van appellanten, het karakter van de buurt en de omstandigheid dat geen van de percelen van appellanten direct grenst aan het plangebied, heeft verweerder geen aanleiding behoeven te zien voor de vrees dat de in het plan voorziene bebouwing zal leiden tot een ernstige aantasting van de privacy of het woongenot van deze appellanten.
2.7.1. Wat betreft de stelling dat de gemeenteraad door het planologisch regime aan te passen ten onrechte een bouwplan mogelijk maakt waarvoor als gevolg van een uitspraak van de Raad van State geen bouwvergunning kon worden verleend, overweegt de Afdeling het volgende.
In haar uitspraak van 3 oktober 2001 heeft de Afdeling met betrekking tot het bestemmingsplan "Merwestein-Zuid" vastgesteld dat, bij gebrek aan regels betreffende de plaats van het woongebouw, de regels van de gemeentelijke bouwverordening van toepassing waren. Aangezien het bouwplan niet voldeed aan deze regeling, oordeelde de Afdeling dat de voor dit bouwplan verleende bouwvergunning had moeten worden geweigerd. Het nu voorliggende plan voorziet in een bouwvlak, terwijl artikel 5 van de planvoorschriften bepaalt dat de voorschriften van de bouwverordening in zoverre niet van toepassing zijn. Hierdoor kan alsnog een bouwvergunning worden verleend voor het bouwplan.
De uitspraak van 3 oktober 2001 brengt niet met zich dat de gemeenteraad het plan niet aldus heeft kunnen vaststellen. De gemeenteraad komt de vrijheid toe om op grond van planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen bestemmingen en voorschriften voor gronden vast te stellen en te wijzigen. Daarbij kan hij bepalingen van de gemeentelijke bouwverordening buiten toepassing verklaren voorzover deze een onderwerp regelen waarin ook de voorschriften van een bestemmingsplan kunnen voorzien. De stelling van appellanten dat de gemeenteraad misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden treft dan ook geen doel.
2.7.2. Voorts volgt de Afdeling [appellanten sub 1] niet in hun stelling dat de gemeenteraad ten onrechte vooruit loopt op een toekomstige wijziging van het bestemmingsplan "Merwestein-Zuid". Het staat de gemeenteraad in beginsel vrij een wijziging van zijn planologisch beleid in een gedeeltelijke herziening tot uitdrukking te brengen. Van bijzondere omstandigheden die noodzaken tot een afwijking van dit beginsel is niet gebleken.
2.7.3. Wat betreft de stelling van [appellanten sub 1] dat niet duidelijk is hoe het plan zich verhoudt tot het bestemmingsplan "Merwestein-Zuid" en de bepalingen inzake rooilijnen uit de gemeentelijke bouwverordening overweegt de Afdeling het volgende. Zowel het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 november 2002, dat deel uitmaakt van het besluit van de gemeenteraad van 12 november 2002 tot vaststelling van het plan, als het goedkeuringsbesluit van verweerder bevat een uitgebreide toelichting op de verhouding tussen het bestemmingsplan "Merwestein-Zuid", de gemeentelijke bouwverordening en dit plan. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt onvoldoende duidelijk is.
2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellanten sub 1] en [appellante sub 3] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.9. De beroepen van [appellanten sub 1] en [appellante sub 3] zijn ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de stichting "Stichting Park Merwestein" niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1] en [appellante sub 3] ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2004
210-448.