
Jurisprudentie
AO1657
Datum uitspraak2004-01-09
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304743/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304743/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 14 december 2000 heeft de gemeenteraad van Ferwerderadiel het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Burdaard" vastgesteld.
Uitspraak
200304743/2.
Datum uitspraak: 9 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2000 heeft de gemeenteraad van Ferwerderadiel het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Burdaard" vastgesteld.
Bij besluit van 20 juli 2001, kenmerk 458503, ondertekend door verweerder, is beslist omtrent de goedkeuring van dit plan.
Bij uitspraak van 11 december 2002 in zaak no. 200104435/1 heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
Bij besluit van 3 juni 2003, kenmerk 525165, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 15 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 15 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 december 2003, waar verzoekers beiden in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door ing. K. van der Tuin, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens de gemeenteraad mr. W. van den Berg, burgemeester, W. Zoodsma, wethouder, en L. Woudstra, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft betrekking op gronden aan de Hikkaarderdyk aan de noordoostzijde van de plattelandskern Burdaard. Met het plan wordt beoogd de aanleg van een bedrijfsterrein mogelijk te maken met bijbehorende voorzieningen.
Verweerder heeft het plan bij het bestreden besluit grotendeels goedgekeurd. Het eerdere goedkeuringsbesluit van 20 juli 2001 is op formele gronden door de Afdeling bij uitspraak van 11 december 2002 in zaak no. 200104435/1 vernietigd.
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder het besluit ten onrechte heeft genomen, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de mogelijkheid tot de aanleg van het bedrijfsterrein, en verzoeken schorsing hiervan. Zij zijn van mening dat het plan in strijd is met het streekplan Friesland 1994 (hierna: het streekplan), omdat de concrete behoefte aan het bedrijfsterrein onvoldoende is aangetoond en geen beperkingen zijn gesteld aan de omvang van de uit te geven kavels. Verder is volgens hen met landschappelijke en recreatieve belangen onvoldoende rekening gehouden. Tot slot wijzen verzoekers op de Jislumerdyk als alternatieve plaats.
2.4. Verweerder is van mening dat een bedrijfsterrein met een oppervlakte van ongeveer 2,8 hectare uitgeefbare grond een aanvaardbaar maximum is voor de kern Burdaard. Wat betreft de ruimtebehoefte acht hij 2,4 hectare voldoende concreet gemotiveerd met behulp van gegevens over de bedrijven die zich op het terrein willen vestigen. Voor gronden met een oppervlakte van ongeveer 3.960 m² is de ruimtebehoefte, gelet op het voornemen hier agrarische bedrijfsactiviteiten te ontwikkelen, volgens hem onvoldoende aangetoond, op grond waarvan hij in zoverre goedkeuring aan het plan heeft onthouden. Voor het overige acht hij het plan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar.
2.5. Volgens het streekplan Friesland (1994) zijn bedrijfsbestemmingen bij plattelandskernen, zoals Burdaard, slechts aanvaardbaar als een aantoonbare directe behoefte voor het verplaatsen en/of vestigen van bij de aard en schaal van de kern passende bedrijven bestaat. De Voorzitter acht dit beleid als zodanig niet onredelijk.
Gelet op het bestreden besluit, het verhandelde ter zitting en het deskundigenbericht van 31 mei 2002 van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak dat in de bodemprocedure in zaak no. 200104435/1 is uitgebracht, acht de Voorzitter de concrete vraag naar bedrijfsterrein ter grootte van 2,4 hectare thans voldoende aannemelijk gemaakt.
Wel betwijfelt de Voorzitter, mede gelet op hetgeen daaromtrent in het hiervoor bedoelde deskundigenbericht is gesteld, of verweerder in het ontbreken van een maximum oppervlaktemaat voor bouwpercelen in artikel 3, lid B, van de planvoorschriften en in het eveneens ontbreken van de aanduiding van bouwpercelen op de plankaart desondanks geen aanleiding heeft kunnen vinden aan de planregeling voor het bedrijfsterrein goedkeuring te onthouden. In de Handleiding Gemeentelijke Plannen 2000 heeft het provinciaal bestuur in het onderdeel Beleid een ‘vertaling’/verduidelijking opgenomen van achtergronden en doelstelling van het provinciaal ruimtelijk beleid zoals dat onder meer is opgenomen in het streekplan. Wat betreft de schaal van bedrijven die passend worden geacht bij plattelandskernen wordt in het algemeen als indicatie een bedrijfskavelomvang van 2.500 m² en met vrijstelling eventueel 3.500 m² gehanteerd. Het is de Voorzitter onvoldoende duidelijk geworden waarom verweerder hier in dit geval niet aan heeft vastgehouden terwijl verweerder anderzijds in het bestreden besluit wel heeft aangegeven het gewenst te achten dat in de bestemmingsregeling met het oog op toekomstige mutaties van het bedrijvenbestand bij een eerstvolgende herziening een bovengrens wordt gesteld van 3.500 m². Daarbij overweegt de Voorzitter voorts dat niet is gebleken dat de regeling in artikel 3, lid B, van de planvoorschriften inzake bebouwingspercentage, (goot)hoogte, dakhelling en afstand tot de perceelsgrens de kleinschaligheid van het bedrijventerrein reeds dusdanig waarborgt, dat van een maximum oppervlaktemaat kan worden afgezien.
Gelet hierop betwijfelt de Voorzitter of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de planregeling in zoverre in overeenstemming is met het provinciaal beleid. In het kader van de behandeling van de hoofdzaak zal dit nader moeten worden onderzocht. In afwachting daarvan is het niet gewenst dat in het gebied onomkeerbare ontwikkelingen zullen plaatsvinden die uitgaan boven hetgeen ingevolge provinciaal beleid voor mogelijk moet worden gehouden. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening zoals hierna in de beslissing is aangegeven.
De overige argumenten van verzoekers geven de Voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Wat betreft de door verzoekers gestelde landschappelijke en recreatieve belangen acht de Voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat deze door de komst van het bedrijfsterrein in ernstige mate zullen worden verstoord. Hij verwacht niet dat de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding zal zien voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bedrijfsterrein in zoverre uit ruimtelijk oogpunt inpasbaar is.
Wat betreft de door verzoekers genoemde alternatieve plaats aan de Jislumerdyk overweegt de Voorzitter dat het bestaan daarvan op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het plan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Los van het punt van het ontbreken van een maximum kaveloppervlakte ziet de Voorzitter geen reden om aan te nemen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ernstige bezwaren in evengenoemde zin zich in dit geval niet voordoen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat voor een bouwperceel als bedoeld in artikel 3, lid B, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Bedrijfsterrein Burdaard” een maximum oppervlakte van 3.500 m² geldt;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 55,40; het bedrag dient door de provincie Fryslân te worden betaald aan verzoekers;
IV. gelast dat de provincie Fryslân aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2004
176-371.