
Jurisprudentie
AO1658
Datum uitspraak2004-01-09
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306376/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306376/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 17 december 2002 heeft de gemeenteraad van Wymbritseradiel het bestemmingsplan "Scharnegoutum-Oost" vastgesteld.
Uitspraak
200306376/2.
Datum uitspraak: 9 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2002 heeft de gemeenteraad van Wymbritseradiel het bestemmingsplan "Scharnegoutum-Oost" vastgesteld.
Bij besluit van 1 juli 2003, kenmerk 528348, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 24 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 december 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door ing. K. van der Tuin, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is namens de gemeenteraad R.Th. Bouma, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
Verzoeker is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan beoogt onder meer de herinrichting van een gedeelte van de N354 ten oosten van Scharnegoutum mogelijk te maken. Voorts wordt voorzien in een nieuwe ontsluitingsweg voor de dorpen Goënga en Loënga. Daartoe wordt deels gebruik gemaakt van het bestaande tracé van de Hegewier en deels van een nieuw weggedeelte dat wordt aangesloten op een aan te leggen rotonde in de N354 bij Scharnegoutum.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Verzoeker stelt dat het bestreden besluit, voor zover dit betreft de goedkeuring van de plandelen die voorzien in een ontsluitingsweg voor het dorp Goënga, ten onrechte is genomen en verzoekt schorsing hiervan. Hij voert allereerst als formeel bezwaar aan dat niet alle onderzoeksrapporten inzake de te kiezen ontsluitingsweg met het ontwerpplan ter inzage hebben gelegen, zodat de keuze voor ontsluitingsweg C niet voldoende inzichtelijk is gemaakt. Voorts vreest verzoeker voor geluidsoverlast van de ontsluitingsweg en de voorziene rotonde. Doordat hij door wegen ingesloten raakt, gaat verder zijn uitzicht verloren. Hij geeft de voorkeur aan één van beide alternatieve ontsluitingswegen, met name alternatief B, dat tot minder verkeer door Goënga leidt.
2.4. Verweerder acht de gekozen variant planologisch gezien de meest optimale. Hij verwacht niet dat de verkeersintensiteit in Goënga zal toenemen aangezien de huidige situatie in feite gehandhaafd blijft. Hij heeft voorts goedkeuring onthouden aan de gronden tussen de meest oostelijk ingetekende rijbaan van de N354 en de oostelijke grens van de bestemming “Verkeer” aangezien voor de vaststelling van het plan geen hogere waarden zijn vastgesteld. Hij heeft het plan voor het overige goedgekeurd aangezien uit metingen op de oostelijke grens van de N354 is gebleken dat zich geen reconstructie als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) voordoet.
2.5. De Voorzitter stelt voorop niet te verwachten dat de Afdeling in de bodemprocedure in het bezwaar van formele aard aanleiding zal zien het bestreden besluit te vernietigen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het rapport Inrichtingsplan Scharnegoutum Oost van DHV Milieu en Infrastructuur B.V. met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. De uitkomsten van dit rapport zijn bovendien neergelegd in de plantoelichting. Niet is aannemelijk gemaakt dat de aldus ter inzage gelegde informatie onvoldoende uitsluitsel bood over de keuze tussen de drie ontsluitingswegen.
2.5.1. Uit de plantoelichting volgt dat de N354 tussen de A32 en Sneek volgens het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan wordt aangemerkt als toekomstige stroomweg-B. Dit betekent dat deze weg op den duur als zodanig zal worden ingericht. Daarbij wordt onder meer gestreefd naar een vermindering van het aantal aansluitingen en het verkeersveiliger maken van de aansluitingen. De thans in het bestemmingsplan neergelegde herinrichting van het gedeelte van de N354 ten oosten van Scharnegoutum dient in dit kader te worden gezien. Het belang van deze ontwikkeling wordt op zich door verzoeker niet bestreden.
2.5.2. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wgh worden bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone, de waarden in acht genomen die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Wgh geldt, behoudens het tweede lid en artikel 100a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen een zone, de voor reconstructie ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 50 dB(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar wordt aangemerkt. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wgh wordt onder reconstructie van een weg een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg verstaan, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd.
In het kader van de totstandkoming van het plan is akoestisch onderzoek gedaan door DHV Milieu en Infrastructuur B.V. Ten aanzien van dit onderzoek heeft verweerder gesteld dat dit onvolledig is geweest aangezien de gevolgen van de aan te leggen rotonde voor de geluidsbelasting niet zijn meegenomen. Verweerder heeft vervolgens aanvullend akoestisch onderzoek gedaan op grond waarvan hij heeft geconcludeerd dat er sprake is van een reconstructie als bedoeld in de Wgh aangezien de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) ter plaatse van de woning van verzoeker met 2 dB(A) wordt overschreden. Aangezien geen hogere waarden zijn vastgesteld, heeft verweerder goedkeuring onthouden aan de meest oostelijk gelegen gronden met de bestemming “Verkeer”. De herinrichting van de N354 blijft daarmee mogelijk omdat de ligging van de hoofdrijbaan hier niet is voorzien. Uit metingen op de door de onthouding van goedkeuring in westelijke richting teruggelegde grens van de N354 is verweerder voorts gebleken dat de grenswaarde ter plaatse van de woning van verzoeker met 1 dB(A) wordt overschreden, hetgeen hem heeft doen concluderen dat het plan in zoverre niet voorziet in een reconstructie en geen hogere waarde behoefde te worden aangevraagd.
2.5.3. Wat er van het voorgaande zij, uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat ten aanzien van het plangedeelte waaraan verweerder goedkeuring heeft onthouden, vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Van de zijde van verweerder is gesteld dat hiertoe een verklaring van geen bezwaar is afgegeven en dat afstemming met het bepaalde in de Wgh heeft plaatsgevonden.
Uitgaande van de in het plan neergelegde ontsluitingsweg acht de Voorzitter, gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat verweerder aan een gedeelte van het plan goedkeuring heeft onthouden, niet aannemelijk gemaakt dat uitvoering van het plan uiteindelijk vanwege geluidhinder onmogelijk is. Evenmin is gebleken dat niet planologisch in het thans niet goedgekeurde gedeelte van het plangebied zal kunnen worden voorzien.
Wat betreft de overige bezwaren stelt de Voorzitter, gelet op de plankaart, vast dat de ontsluitingsweg op een afstand van ongeveer 40 à 50 meter van de woning van verzoeker mogelijk wordt gemaakt. Uit het akoestisch onderzoek blijkt voorts dat in 2013 rekening wordt gehouden met een etmaalintensiteit van 750 voertuigen. Voorts is niet gebleken dat de verkeersintensiteit in Goënga vanwege de ontsluitingsweg zal toenemen.
De Voorzitter ziet, gelet hierop, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij de afweging van belangen in dit geval niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de herinrichting van de N354 en de aansluiting daarop met een nieuwe ontsluitingsweg dan aan dat van een ongewijzigd behoud van het bestaande wegverloop.
In het bestaan van de alternatieve ontsluitingswegen A en B kan verder op zichzelf geen grond worden gevonden voor het onthouden van goedkeuring aan het plan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. De Voorzitter ziet, gelet op het voorgaande, geen reden om aan te nemen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ernstige bezwaren in evengenoemde zin zich in dit geval niet voordoen.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding om het bestreden besluit in zoverre te schorsen.
2.5.4. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2004
176-371.