
Jurisprudentie
AO1660
Datum uitspraak2004-01-05
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306866/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306866/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 januari 2003 heeft de gemeenteraad van Moerdijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 december 2002, vastgesteld het bestemmingsplan “Zevenbergschen Hoek-Kom”.
Uitspraak
200306866/2.
Datum uitspraak: 5 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2003 heeft de gemeenteraad van Moerdijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 december 2002, vastgesteld het bestemmingsplan “Zevenbergschen Hoek-Kom”.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 september 2003, kenmerk 891953, beslist over de goedkeuring van het bestemmingplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 16 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 december 2003, waar verzoekers in persoon zijn verschenen.
Tevens is gehoord de gemeenteraad van Moerdijk, vertegenwoordigd door ing. E. Alderliesten, ambtenaar bij de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit waarbij goedkeuring is verleend aan de bestemming “Wonen” voor de achter hun percelen gelegen gronden. Zij wensen dat deze gronden onbebouwd blijven.
2.3. De gronden zijn blijkens de aanduidingen op de plankaart en artikel 3, eerste lid, aanhef en eerste gedachtestreepje, van de voorschriften bestemd voor wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet mag worden vergroot ten opzichte van het aantal woningen dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp-plan aanwezig is. Ter zitting is komen vast te staan dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-plan geen woningen aanwezig waren op de gronden. Voorts is gesteld noch gebleken dat het plan een wijzigingsbevoegdheid kent op basis waarvan de bouw van woningen op deze gronden alsnog mogelijk zou kunnen zijn. Derhalve is niet gebleken dat het van kracht zijn van het plan op dit onderdeel kan leiden tot de door verzoekers gestelde onomkeerbare gevolgen. Overigens heeft de gemeenteraad ter zitting verklaard dat in afwachting van de behandeling in de hoofdzaak de gronden niet bebouwd zullen worden.
2.4. Gelet hierop ontbreekt, naar het oordeel van de Voorzitter, de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste onverwijlde spoed, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
2.5. Nu verweerder zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt stelt dat het plan woningbouw op deze gronden wel mogelijk maakt en derhalve dit besluit de indruk wekt dat de inwerkingtreding van het plan in zoverre wel tot mogelijk onomkeerbare gevolgen kan leiden, dient hij op hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 114,16; dit bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan verzoekers;
III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Van der Heijde
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2004
349.