Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1662

Datum uitspraak2004-01-06
Datum gepubliceerd2004-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308097/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk WHH/ha 30133, zoals gewijzigd bij besluit van 10 juli 2003, kenmerk WHH/ha 30133, heeft verweerder aan Shurgard Self-Storage Zaandam een last onder dwangsom opgelegd. Bij besluit van 7 november 2003, kenmerk AWB/2003/0529 Z/2003/53616, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 2 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 2 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2003, heeft verzoekster tevens de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.


Uitspraak

200308097/2. Datum uitspraak: 6 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Shurgard Nederland B.V"., gevestigd te Den Haag, verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk WHH/ha 30133, zoals gewijzigd bij besluit van 10 juli 2003, kenmerk WHH/ha 30133, heeft verweerder aan Shurgard Self-Storage Zaandam een last onder dwangsom opgelegd. Bij besluit van 7 november 2003, kenmerk AWB/2003/0529 Z/2003/53616, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 2 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 2 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2003, heeft verzoekster tevens de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 december 2003. Verzoekster is daar vertegenwoordigd door mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. J. Pot, J. van Kessel en H. Aslander, ambtenaren van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het dwangsombesluit strekt tot naleving van artikel 5:20, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat een ieder verplicht is aan een toezichthouder binnen redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Met het besluit wil verweerder bewerkstelligen dat verzoekster toegang biedt tot de door haar bedrijfsmatig verhuurde opslagruimten ter uitvoering van zijn toezichthoudende bevoegdheden. 2.3. Primair stelt verzoekster dat het dwangsombesluit, dat blijkens de adressering is gezonden aan Shurgard Self-Storage Zaandam, t.a.v. [naam en adres] en is gericht tot de directie, niet tot haar is gericht maar tot een niet bestaande entiteit, die als zodanig geen overtreder kan zijn. 2.4. De Voorzitter stelt vast dat in het dictum van het dwangsombesluit van 24 juni 2003 de last is opgedragen aan de exploitant van Shurgard Self Storage Zaandam. Naar het oordeel van de Voorzitter is de aangeschrevene aan te merken als de exploitant van de desbetreffende bedrijfsvestiging van verzoekster in Zaandam. 2.5. Verzoekster stelt zich op het standpunt kort - weergegeven - dat de bedrijfsactiviteiten die zij verricht, het verhuren van opslagruimten, als zodanig geen inrichting vormt in de zin van de Wet milieubeheer omdat zij zelf geen goederen opslaat en dat zij bovendien geen toegang heeft tot de door haar verhuurde opslagruimten. Volgens haar is zij daarom niet in staat om aan de last te voldoen. 2.6. De Voorzitter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. 2.7. Binnen haar bedrijfspand verhuurt verzoekster opslagruimte aan derden, met name particulieren. De opslagruimten bestaan uit afzonderlijke, afsluitbare boxen, die alleen door de huurder kunnen worden betreden. Alle aanwezige voorzieningen en installaties worden door verzoekster beheerd en onderhouden. 2.8. Het komt de Voorzitter voorshands voor dat, vanwege de aard en omvang van het bedrijf, sprake is van een inrichting in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, welke als zodanig valt onder het Besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer. Dat verzoekster niet zelf goederen opslaat en zij zich contractueel de toegang tot de afzonderlijke opslagruimten heeft onthouden, sluit volgens de Voorzitter niet uit dat verzoekster is aan te merken als drijver van die inrichting. Voorshands komt het de Voorzitter voor dat in dit geval uitsluitend verzoekster is aan te merken als de overtreder van de geschonden norm en dat de last onder dwangsom daarom terecht tot haar is gericht. Een definitief oordeel op dit punt vergt echter nader onderzoek en kan pas worden gegeven na de behandeling van het beroep door de Afdeling. In afwachting van dat oordeel overweegt de Voorzitter het volgende. 2.9. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting lijkt het niet onaannemelijk dat verzoekster bij de huidige bedrijfsvoering niet in staat is de last uit te voeren zonder dat zij genoodzaakt is de contractuele verplichtingen met haar huurders te schenden. Verder is aannemelijk dat die bedrijfsvoering binnen de begunstigingstermijn redelijkerwijs niet is aan te passen. Nu niet is gebleken van concrete aanwijzingen die nopen tot toegang tot de verhuurde opslagruimten binnen zeer korte termijn, ziet de Voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding om het besluit te schorsen tot de Afdeling heeft beslist op het beroep van verzoekster. De Voorzitter zal een spoedige behandeling van het beroep bewerkstelligen. 2.10. Verweerder dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 7 november 2003, kenmerk AWB/2003/0529 Z/2003/53616 en 24 juni 2003, kenmerk WHH/ha 30133, zoals gewijzigd bij besluit van 10 juli 2003, kenmerk WHH/ha 30133; II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Zaanstad te worden betaald aan verzoekster; III. gelast dat de gemeente Zaanstad aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Stolker Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2004 157.